Lezen

Georgette & Amélie

Intro: Oudere vrouw zit te breien op een bankje in het park, vlakbij de speeltuin. Er komt een meisje van een jaar of zes aangelopen. Achtergrondgeluid: park- en speeltuingeluiden / af en toe onderbreking in het getik van de breinaalden. V = vrouwM = meisje _________________________________________________________________________________ V            Dag lieve kind, wil je ook graag op het bankje zitten? M           Ja, mijn mama wil liever dat ik stilzit als ik een ijsje eet, anders hangen mijn kleren helemaal vol. V            En dat willen we niet he?! Kom er maar bij, ik schuif mijn tas wat op. (geritsel van tas die verplaatst wordt en bonk van kind dat plaats neemt) V            Waar is je mama juist? M           Daar, met die rare oranje rok, ze duwt mijn broertje op de schommel. V            O ja, ik zie hen. En wilde je broertje geen ijsje? M           Hij mag niet. Hij is lasose inlowant of zoiets. (gegniffel) V            Lactose-intolerant? Dat ken ik, dat had mijn dochter ook. Dan mag hij niks met melk he? M           Nee. En ook geen ijs, want het ijs hier is gemaakt van melk. (geslurp aan het ijs) M           Thuis hebben we waterijs. Mijn lievelingsijs is aardbei. V            Oh lekker! En welk merk kopen jullie? M           We kopen ze niet, we maken ze zelf! Dat is veel beter voor het miljoe zegt mama. Want al die verpakkingen belanden anders in de zee. En dan gaan de vissen dood. En dat wil ik niet… V            Nou, het lijkt me dat jij een hele slimme mama hebt! M           Hoe heet jouw dochter? (lange stilte) V            Mijn dochter is gestorven… Ze heette Karolien… (opnieuw stilte en wat geknabbel aan de koek van het ijsje) M           Ik heet Amélie. Ik ken niemand die Karolien heet. Kent u iemand die Amélie heet? V            Neen, tot daarnet niet. Maar nu wel natuurlijk. M           O ja? V            Ah ja, jij heet toch Amélie? M           Juist! En hoe heet u, mevrouw? V            Laat dat mevrouw maar vallen. Ik ben Georgette, aangenaam. M           Mevrouw Georgette, ik ga mijn servetje in die vuilbak daar gooien. Vindt u het goed als ik nog even bij u kom zitten daarna? V            Maar natuurlijk lieve kind! (geluid van dichtklappend deksel van de vuilnisbak + geren terug)(intussen is de dame naarstig aan het tikken met de naalden) M           Wat doe je eigenlijk? V            Dit? Dit heet breien. Ken je dat? M           Nee, nog nooit gezien. En waarvoor dient dat, zo breien? V            Je kan er iets mee maken, een sjaal ofzo. Dit wordt een trui. (luid getik van de breinaalden) V            Wil je het ook eens proberen? M           Mag dat dan? Ik ben nog maar zes! V            Oh, maar toen ik zo oud was als jij, had ik al zeker vijf sjaals gebreid! M           Echt? V            Ja hoor. Wacht, ik toon het even. Kijk, er zitten een heleboel soorten knoopjes om de naald, en wij gaan er eentje bij maken. Ik neem het touw dat aan de bol vast zit tussen mijn duim en wijsvinger en maak er een lusje mee. Dan steek ik het uiteinde van de naald eronderdoor in dat lusje. Zo. En nu laat ik voorzichtig mijn duim los en trek de draad aan om de naald. En klaar is Kees! M           Kees? Heeft deze trui een naam dan? V            Nee joh, dat is een uitdrukking, gewoon om te zeggen dat je dan klaar bent. M           Maar ik heet niet Kees, ik heet Amélie. V            Ja dat weet ik toch. M           Maar waarom zeg je dan dat Kees klaar is? Ik begrijp het niet… Heeft Kees die trui dan gemaakt? Of maak je die trui voor Kees? V            Nee, deze is voor mijn vriendin. Ik wil hem haar geven voor haar verjaardag. Vergeet maar wat ik zei over Kees. Wil je eens proberen? M           Ja, graag! V            Zo. M           Dus eerst moest ik een lusje maken. V            Ja, en dan met de naald eronder, zo, ja. En erdoor. Hop. M           En nu zachtjes loslaten. Spannend he?! V            Je doet het prima! En nu aantrekken op de naald. Voilà, perfect! M           Joehoe!!! V            Wil je nog eentje? M           Als dat mag? V            Doe maar. M           Lusje. Eronder, erdoor. Loslaten, aantrekken. Zo? V            Helemaal juist! Je hebt talent! M           Echt? Misschien moet ik mama ook om breinaalden vragen. Waar kan je die kopen? V            Oh, op veel plekken. Je hebt speciale naaigarenwinkels, maar sommige supermarkten verkopen ze ook. M           Wij gaan altijd naar die om de hoek. Hebben ze die daar ook? V            Ja, ik geloof het wel! En heb je al een idee welke kleuren wol je wil? M           Mag je die dan ook kiezen? V            Natuurlijk! Je begint best met één kleur, maar als je het een beetje in de vingers hebt, kan je wel eens proberen met twee kleuren. M           Maar hoe dan? V            Dan kom je nog maar eens hier. Ik zit hier meestal op woensdagnamiddag. M           En kan je ook een rok maken? V            Dat kan, maar een wollen rok wordt niet zo vaak gedragen. Maar het kan zeker. M           Hm, dan wil ik dat wel eens proberen. Vindt u ook dat mijn mama beter een andere rok had aangedaan? V            Neen, niet echt… Vind jij van wel dan? M           Ik had gezegd dat ze de rode moest kiezen, die past veel beter bij dat zwarte truitje.               Maar mama zei dat ze zich beter voelde in die oranje. V            En is dát niet belangrijker dan, denk je? M           Zij is toch niet degene die ernaar kijkt? Wij wel, en ik vind de andere mooier. V            En hoe voel jij je als je iets leuks hebt aangetrokken en je mama zegt dat ze het niet mooi vindt? M           Dat doet ze niet, dat heeft ze al geleerd, want dan word ik heel boos. V            Echt? Voor kleren? M           Mama zegt soms dat ik een kleine driftkikker kan zijn, dat vind ik wel grappig. Maar natuurlijk niet op het moment dat ik boos ben. Dan roep ik en stamp ik met mijn voeten. V            O. En ben je vaak boos? M           Niet zo vaak. Om de andere dag ofzo. V            Oei, dat vind ik wel vaak. En weet je waarom je boos wordt dan? M           Meestal gebeurt het als ik van school kom. Er zitten veel jongens in onze klas, en die onderbreken de juf altijd, en willen altijd vanalles weten en zeggen soms onbeleefde dingen.Dan lijkt mijn hoofd te ontploffen, en kan ik niet meer goed volgen en word ik verdrietig. V            En als je dan thuis komt, dan verandert dat verdriet in boosheid? M           Ja, zoiets. Heeft u dat ook soms? V            Nou, ik ga niet meer naar school, maar wij hadden ook kinderen op school die best vervelend konden zijn, dus ik kan er mij wel iets bij voorstellen. (gesnuif van optrekkende loopneus) V            Wil je een zakdoekje? (geritsel van zakdoek die uit pakje gehaald wordt / gesnuit) M           De dokter zegt dat ik hoogsensitief ben. Dat als ik thuis kom ik alle prikkels die ik overdag heb proberen wegstoppen, loslaat op de persoon waar ik me veilig bij voel. V            Je mama dus. En lucht dat dan op? M           Soms wel, soms niet. Maar dan stuurt mama me naar mijn trampoline, en daarna gaat het wel beter meestal. V            Gelukkig, maar! M           Maar ik ben dan wel nog verdrietig. Omdat ik zo boos deed tegen mama. Mama doet zo goed haar best, ze heeft de handen vol met eten maken en poetsen enzo. En ik wil niet dat ze ongelukkig wordt door mij. V            Dat is wel mooi. Je houdt veel van je mama he? (op de achtergrond roept iemand om Amélie) M           Ja!! Ze is mijn allerbeste vriendin. Maar ze heeft een slechte smaak van kleren. Daaaag! V            Daaaag, fijn je te ontmoeten Amélie.

Vlechtenmeisje
14 1

De oude man en het bankje

A is een tachtig jarige Antwerps sprekende man B is een veertig jarige vrouw die voor het eerst op dat bankje gaat zitten.   A: Stoort het als ik er eventjes bij komen zitten, mevrouw? B: Natuurlijk niet mijnheer, plaats genoeg. ’t Is mijn bank niet, he. A: Nee, da’s waar, maar ik vraag dat altijd. Er zijn mensen die liever alleen zitten. B: Echt? A: Ja, dat gebeurt wel. B: Straf. A: Wat een dag, he! B: ’t Zonnetje doet deugd na die lange winter. A: Ja, ’t is goed nu. Ik kom elke dag efkes op deze bank zitten, weer of geen weer. B: Dan moet dit voor u wel een speciale bank zijn. A: Dat is ze wel zeker, ja. Hier op deze bank heb ik zestig jaar geleden mijn vrouw leren kennen. B: Echt? A: Ja, ongelofelijk, he? Zestig jaar geleden. Ik zag ze zitten en we zijn beginnen babbelen. B: Letterlijk en figuurlijk dan. A: Hoe bedoelt u? B: Zien zitten? A: Haha, ja, just! Goed gezien! Een beeld van een meiske was dat toen. Met grote blauwe ogen en van dat lang blond haar dat over haar schouders krulde. Ik was op slag verkocht. Stoort het dat ik erbij kom zitten, heb ik gevraagd. Nee mijnheer, natuurlijk niet, zei ze. En van het een kwam het ander … B: Amai, dat is romantisch. A: Het was alsof wij elkaar al heel ons leven kenden. Uren hebben wij gebabbeld. B: Dat moest zo zijn dan, dat kan niet anders A: Pas op! Gemakkelijk was dat niet in die tijd, he! Ze kwam uit een heel katholiek gezin en haar vader heeft lang tegen gewrongen. B: Mijn grootmoeder heeft mij daar ook verhalen over verteld. Mensen konden in die tijd niet altijd doen wat ze graag wilden doen, he? A: Nee, dat is zo. Maar pas op. Nu zijn er weer andere dingen die niet juist zijn. B: Ook waar. A: In elk geval, we waren smoorverliefd. Waar zij ging, ging ik. We waren niet te stoppen. En dat is altijd zo gebleven. B: Dat is prachtig. A: Hier se! Hier hebben we toen een hartje gekerfd, ziet ge het? Hier vanachter op de bank, L & E. B: Ik zie het. Wat een schoon verhaal, mijnheer. Dat is toch wel heel speciaal, zo lang samen zijn. A: Leo, zeg maar Leo. En u heb ik hier nog nooit gezien, denk ik. B: Nee, dit is de eerste keer dat ik hier eens kom zitten. A: Dat ontspant een mens. Ge moet dat meer doen. B: En uw vrouw, komt die soms mee? A: Mijn vrouw is overleden. B: Oh, excuseer, dat is heel erg. A: Maar ze is hier nog altijd. Ge moet me niet verkeerd verstaan. B: Uw vrouw? A: Elke avond rond deze tijd staat ze daar, se. Ziet ge ’t? Tussen die rododendron en die ouwe eik. Recht voor ons. B: Ik zie niks. A: Seffens is ze daar en dan zwaait ze naar mij. Met een grote lach op haar gezicht. B: Dat is straf. A: Ik heb al geprobeerd om tot daar te gaan om ze eens goed vast te pakken, maar op ’t moment dat ik rechtsta, draait ze zich om en is ze weg. Nu blijf ik zitten en ik zwaai. Nog een minuut, sè. Ik kan er mijn klok gelijk op zetten. B: Hoe lang geleden is uw vrouw overleden? A: Zeven jaar. Zeven jaar geleden al. We waren bijna vierenvijftig jaar samen. Dat begint, he! Maar ge kent dat wel … Wacht! Voilà, daar is ze, sè. Ons Emma! B: Waar? A: Daar, recht voor ons! Zie ze zwaaien! Hallo, Emma! Allez, zwaait efkes mee, dat zal haar plezier doen. B: Naar waar? A: Vlak voor ons, ziet ge’ t niet? B: Niet echt. A: Jawel, jawel, zie eens goed. Daar, waar mijne vinger naar wijst, just neffe die vuilbak. B: Daar naast het prieel? A: G’ hebt het. Wat lacht ze toch schoon! Ziedis! Die oogskes die zo schitteren, pure saffier. Dag schat! Ge ziet er goed uit! B: Is ze er nog? A: Ja, ze vind dat tof zenne, dat gij hier mee zit te zwaaien. Z’ heeft nog nooit zo ne smile op haar gezicht gehad. Tot morgen, schat! B: Ze is weg, denk ik. A: Ja, z’ is weg. ’ t Duurt nooit lang, maar ‘k heb ze toch maar weeral gezien vandaag. Merci madame, g’ hebt een ouwe man gelukkig gemaakt. B: Zeg maar Laura, Leo. A: Laura? Schone naam, eentje om te onthouden. Het was me een waar genoegen. Misschien zie ik u nog wel eens terug op deze bank. B: Misschien wel, Leo. Dan kom ik goeiendag zeggen aan Emma. A: Dat zou tof zijn! ’t Is een schoneke, he, mijn Emma. En een goeike! Die vergeet da ni zenne! Allez, na zen ik weg … een stukske eten. Dag Laura.

Kristin Huyghe
19 1

Narcissen

NARCISSEN A         Euh, goede middag mevrouw            …            Dag mevrouw...            Hallo B         Oh hallo, dag meneer, mooie dag, is het niet? A         Ja het is een mooie dag.            Ik vroeg me af of u soms een chocolaatje wenst, hier, neem maar. B         Oh, oh ja, leuk, dank u wel.            U bent al helemaal in de paassfeer zie ik. A         Hoe bedoelt u?            Oh ja, natuurlijk, paaseieren. B         Ja, inderdaad.            ...            Oei, is er iets? A         Neen neen, het gaat wel, ik… B         Wenst u soms een zakdoekje? A         Neen dank u vriendelijk.            ...            De narcissen bloeien vroeg dit jaar. B         Ja inderdaad ze bloeien vroeg.            Ik hou enorm van narcissen.            Als hun bloemen ontluiken, hoor je de vogels terug zingen en de zon                           schijnt ook meer.            Mijn tuin staat er vol van.            Ik vind ze zo mooi, ze bloeien heel lang en ruiken zo heerlijk en...            Sorry meneer dat ik zo doordraaf over narcissen, bent u zeker dat u geen zakdoek               wenst? A         Neen neen dank u, let u maar niet op mij.            … B         Komt u hier vaak? A         Neen, dit is mijn eerste keer sinds…            Wenst u soms nog een chocolaatje? B         U bent werkelijk te vriendelijk meneer. A         Ik deel ze graag met u, toe, neem maar.            …            Komt u hier vaak? B         Wel, ik kom hier dagelijks op dit bankje zitten in dit park.            Al vele jaren.            Iedere middag kijk ik met plezier naar Jeanette en haar trolley vol met broodzakken.            Kijk daar in de verte, daar komt ze aan.            A         Is dat die oude vrouw waarvan men zegt dat zij met de dieren kan praten? B         Ja, dat is ze, ze voert ganse gesprekken met de eenden.            Ik denk dat ze een soort dierenfluisteraar is of zo.            Alhoewel, dieren worden onderschat, misschien zijn ze wel slimmer zijn dan mensen.            Kijk, ziet u? De eenden komen al aangevlogen.            Ze weten dat Jeanette hier dagelijks op dit uur komt.            A         Ze ziet er mij in ieder geval een kwiek eendje uit die Jeanette. B         Haha u bent grappig meneer, ja ze is inderdaad een flink eendje. A         Wat weet u nog meer over het vrouwtje? B         Eerlijk gezegd weet ik niet zo veel over haar, ik ken haar niet persoonlijk.            Ik weet dat alle bakkers in de stad de kruimels van de snijmachine in zakken            bewaren voor haar.            Daar hoor ik vertellen dat ze veel tegenslagen kende.            Ze is het meest getekend door het verlies van haar grote jeugdliefde. A         Ja, narcissen ruiken inderdaad lekker.            Kon ze maar...            Kon ik ze maar...            Sorry, u zei? B         Wel, toen Jeanette weduwe werd, kwam ze dagelijks zien naar de eenden.            En het lijkt alsof zij haar verdriet aanvoelen.            De eenden zijn voor haar de kinderen die ze nooit had. A         Wij hebben ook geen kinderen.            Wij hadden geen kinderen.            Ik... B         Ik heb ook geen kinderen…            A         Mevrouw, gaat het? B         Ja hoor, dank u.            Ik moet straks terug naar het werk. A         Wat doet u van werk? B         Ik ben onthaalbediende op de dienst oncologie in het ziekenhuis hier achterom.            Ik hou van mijn job maar ik lunch niet zo graag samen met mijn collega’s. A         Oh, hoe toevallig, ik werk in de school aan de overkant als sportleraar.            Weet u, ik kwam vaak in het ziekenhuis.            Voor mijn vrouw, toen ze nog leefde            ...            Wat spijtig dat u niet graag uw pauze doorbrengt met de collega’s. B         Ja, het is niet dat mijn collega’s niet meevallen hoor, helemaal niet.            Maar ik heb het soms moeilijk met de gesprekken.            Vooral als ze stoom afblazen over de stress met de kinderen.            Mijn man en ik, …            Ziet u, we hebben jaren geprobeerd.            En toen verloor ik hem, de vader van mijn toekomstige kinderen. A         Het spijt me te horen wat u meemaakte.            Ik voel met u mee, ik ben mijn vrouw vorige herfst verloren aan een slepende ziekte.            Kijk, dit is haar ring om mijn pink, zo blijft ze voor eeuwig bij me. B         Ik draag de ring van mijn man rond mijn nek, dichtbij mijn hart.            Ik zal altijd van hem blijven houden, hij is altijd aanwezig. A         Zo voelt het bij mij ook, ze kijkt altijd toe, ook nu op dit moment.            Ze was zo... ja ze was mijn alles.            Ik zal altijd van mijn Rosie blijven houden. B         Heet uw vrouw Rosie? A         Ja inderdaad, mijn vrouw heet Rosie. B         Het zal wel toeval zijn, maar mijn man had op de palliatieve afdeling veel steun             aan een Rosie.            Ik weet niet of dat haar echte naam was, Rosie is niet echt een naam die je veel             hoort.             MIjn man had het dikwijls over haar, hij was er vol lof over.            Hoe zij met haar kale kop gekscheerde over haar vroegere zwarte krullen.            Hoe groot haar liefde voor haar man was en hoe zij zich nog steeds zijn prinses             voelde. Hoe hij haar bleef herhalen dat haar glinstering vele harten verwarmde, maar             vooral het zijne.            Ik was stiekem jaloers op zo’n grote liefde. A         Rosie…            Rosie mijn prinses…             Weet u, ze heeft me nooit verteld dat zij dit deelde met anderen.            Zij sprak me wel dikwijls over iemand op de afdeling, een zekere Hugo, een man             vol liefde voor zijn vrouw.            Hoe hij haar beschreef als een ster aan de hemel, die fonkelt als een diamant die             iedereen om zijn vinger wil dragen. B         Hugo            …            Maar dan bent u Dirk. A         Ja, ik ben Dirk.            U bent de vrouw van Hugo? B         Ja, ik heet Katleen.            ...             De narcissen bloeien écht vroeg dit jaar.

christinebogaert
21 1

Het Bankje

A= Een man die ernstig ziek is geweest. Hij is recent ontslagen uit het ziekenhuis en is nu eindelijk aan de beterhand. Hij heeft op deze manier geleerd dat je moet leven in het moment.  Daarom spreekt hij erg veel een erg rechtuit. B= Een ‘gewone’ vrouw, een beetje een grijs en terughoudend persoon die normaal nooit zomaar een gesprek zou aanknopen.  Ze is het niet gewend een compliment te krijgen en weet niet goed hoe ze hier mee om moet gaan.  Ze slalomt het hele gesprek tussen meegaan in het gesprek en afwerend reageren.    B zit al op de bank. A komt iets later aan en zet zich naast haar.                                                      --------------------------------   A:        Prachtig weertje.  Nee? B:         Mmm. A:        Helderblauwe lucht, de zon die eerder verlegen schijnt vandaag.  En dat heerlijke briesje dat flirt met de dualiteit van:  ‘Doe ik nu die jas uit en verdraag ik het kippenvel?’ of  ‘Hou ik die jas aan en verdraag ik de zweetparel die over mijn flank naar beneden baant?’  Als u begrijpt wat ik bedoel? B:         (afwezig) Mmm, ja. A:        Maar als ik echt eerlijk ben, en vanaf heden ben ik dat permanent, vind ik u nog veel prachtiger dan heel dat zomers zonnetje en briesje bij elkaar. B:         Excuseer, spreekt u tegen mij mijnheer? A:        Ziet u nog iemand anders hier zitten misschien? B:         Nee, ik dacht dat u met iemand aan het bellen was. A:        Zie ik eruit als iemand die de hele dag in het publiek loopt te bellen? B:         Euh …, eigenlijk wel ja. A:        Wel, dat raadt u dan mis. B:         Dat zou kunnen.  Ik ben wel eens meer mis. A:        Ik gaf u net een compliment.  Heeft u het gehoord? B:         Ja. A:        Maar u verkiest om niet te reageren? B:         Dat klopt. A:        Waarom? Als ik zo vrij mag zijn. B:         Omdat ik niet helemaal zeker ben of u het wel meent. A:        Mevrouw, ik ben recent tot het inzien gekomen dat mijn tijd op deze zanderige  aardkluit veel te kort is om onwaarheden te spuien.  Daar kom je werkelijk nergens mee. B:         Hoe bedoelt u ‘recent’? A:        (zucht) Nu u het toch vraagt, ik was ziek, heel ziek. B:         Maar nu niet meer? A:        Ik heb gevochten, ben neergeslagen, door het stof gesleept en terug opgestaan. En na een eindeloos aantal dergelijke rondes heb ik uiteindelijk nipt gewonnen. B:        Goed voor u. A:        En u?  U ziet er, vergeef me m’n rechtdoorzeese tred, een beetje … ja ... verdrietig uit. B:         Dat is ook zo. A:        Mevrouw, geloof me, het leven is te kort om verdrietig te zijn. B:         Heeft u dat ook recent ingezien of komt dat van een keukentegel? A:        Ai, touché. B:         Sorry, ik wou u niet … .  (zucht)  Als u het dan toch moet weten.  Ik ben eigenlijk al verdrietig zo lang ik het me kan herinneren. A:        Maar dat is vreselijk.  Dat houdt toch geen mens vol? B:         Voor mij is het … normaal, denk ik. A:        Maar mevrouw, waarom bent u dan toch zo verdrietig? B:         Mijnheer luister, ik zit hier gewoon op een bank en u stelt me allerlei vragen.  Wat moet ik daar … A:        (onderbreekt)  Als u liever niet met me spreekt is dat ook goed hoor.  Dan draai ik me gewoon terug naar het verlegen zonnetje en laat ik u in u verdriet berusten.  Zegt u het maar. B:         In mijn verdriet berusten?  Bent u psychiater misschien?  Krijg ik zo dadelijk uw kaartje?  En een rekening?  Of is de eerste consultatie op kosten van het huis? A:        U beledigt mij.  Ik ben gewoon … begaan. B:         (zucht) Sorry, nogmaals. Ik wou u niet zo …  Vergeef me, ik ben een beetje moe. A:        Niet nodig.  Het is uw verdriet dat spreekt.  U moet het aanpakken mevrouw, bij de wortels vastgrijpen en uit de grond trekken. B:         Mijn verdriet heeft geen duidelijke reden, het is er gewoon.  Net zoals u eerlijkheid: permanent. A:        Ik weet zeker dat, als u mij de kans geeft, ik u … B:         (onderbreekt hem) Zegt u dit tegen alle vrouwen die u op een bankje tegen komt? A:        Nee, helemaal niet.  Dit is trouwens de eerste keer in meer dan een jaar tijd dat ik nog eens op een bankje zit. B:         Sorry. A:        U hoeft zich niet de hele tijd te excuseren. Het is uw schuld niet.  Het is gewoon, in een ziekenhuisbed kom je moeilijker mensen tegen om een doordeweeks praatje mee te slaan.  Laat staan zo een prachtige vrouw als u. B:         Dit praatje is alles behalve doordeweeks mijnheer.  En u, als u dan echt geen psychiater bent, dan moet u zo ongeveer het prototype van een charmeur zijn. A:        Ik?  Een charmeur?!  (lacht) Helemaal niet, ik observeer gewoon en ik benoem de dingen zoals ze zijn. B:         Ah?  Een wetenschapper dus? A:        Nee, eerder een realist met de ziel van een eeuwige romanticus. B:         (lacht voorzichtig)  U weet het wel mooi te stellen. A:        Mijn woorden zijn misschien mooi, maar u … ik val in herhaling: ‘U bent prachtig.’ B:         Ja, dat zei u inderdaad al.  En ik dank u.  Ik zou bijna geloven dat u het meent.  Maar vergis u niet, ik ben niet naïef. A:        Hoe bedoelt u? B:         U komt net uit het ziekenhuis.  Ik ben waarschijnlijk één van de eerste vrouwen die sindsdien uw pad kruist.  Natuurlijk vindt u mij prachtig.  U zou momenteel zelfs een gebochelde heks met het jicht in haar benen en een snor onder haar met steenpuisten geteisterde haakneus, prachtig noemen. A:        (lacht) U weet het wel mooi te stellen. B:         (lacht ook) Het zal weer het verdriet zijn dat spreekt zeker? A:        Ik zeg u niets, maar euh, mijn observatievermogen maakt momenteel een vette aantekening met rode bic. B:         Ah ja?  En wat noteert u dan misschien? A:        Ik citeer;  Feit, dubbelpunt,  steller dezes heeft op vijf minuten tijd twee maal met overdonderend succes een elegante lach ontlokt uit de prachtige mond van zijn huidige gesprekspartner. B:         (lacht) A:        Doorhaling, backspace, correctie:  drie maal. B:         Ja, ik geef het toe.  U bent hier goed in.  Ik ken u niet, maar u lijkt oprecht te zijn. A:        Nogmaals, ik heb geen tijd en geen boodschap aan onwaarheden. B:         Klopt, dat zei u al.  Sorry. A:        Waarom zegt u eigenlijk de hele tijd ‘sorry’?  Is dat ook een aspect van uw permanente verdriet? B:         Ik weet het niet.  Zou kunnen. A:        Mijn moeder zei altijd:  ‘Sorry is een duur woord.  Ge moet u alleen excuseren als ge echt iets hebt misdaan. Anders gaan we failliet voor dat ge het weet.’ B:         Zei ze dat echt of hebt ge dat hier ter plaatse verzonnen? A:        Euh …een beetje van allebei geloof ik. B:         (lacht) Betrap ik u hier op een onwaarheid? A:        Ja lap … nu zit ik vast.   Om een … euh …  lach op uw gezicht te krijgen, wil ik mijn heilige principes voor één keertje een beetje buigen. B:         Ik voel me vereerd. A:        Terecht.   Eventjes stil.   B:         Ik moet gaan nu. A:        Nu al? B:         Ik wil u bedanken voor deze niet alledaagse babbel.  Het was inderdaad te lang geleden dat ik nog eens elegant gelachen heb. A:        Nu voel ik me op mijn beurt vereerd. B:         (lacht) A:        Wat brengt de dag u verder? Tenminste, als ik nogmaals rechtdoorzee mag zijn. B:         Dat mag u.  Ik ga de kinderen van school halen. En ik moet nog langs de kramiek. A:        Om dagelijks brood te kopen en die eeuwig hongerige monden te voeden? B:         Zoiets ja. A:        Gaat u door het park? B:         Ja. A:        Vindt u het ok als ik u vergezel? B:         Dat kan.  Moet u ook die richting uit? A:        Nee, helemaal niet.  Maar ik moet of wil momenteel nergens anders zijn. B:         Dat is de realist of de romanticus die spreekt? A:        Het park doorkruisen, dat moet zo een 10 minuutje wandelen zijn, niet? B:         Euh ja, zoiets. A:        Ik waag mij, met uw goedkeuring uiteraard, aan een nobele poging om binnen die 10 minuten de spreekwoordelijke badstop van uw verdriet te vinden, die vervolgens met een ferme ruk uit te trekken zodat de tranenvloed kan wegvloeien om zo meer ruimte te gunnen aan die prachtige, elegante lach van u. B:         Dat gaat niet gemakkelijk zijn.  U bent gewaarschuwd. A:        Mag ik desondanks toch proberen? B:         (zucht) Ik weet het niet. A:        Ik meen het hoor. B:         Dat merk ik. … Ok dan, maar ik moet echt door nu. A:        10 minuten en counting.  Mag ik u mijn ondersteunende arm aanbieden? B:         Biedt u die aan elke vrouw aan? A:        Als u nog veel dergelijke vragen gaat stellen, ga ik kostbare tijd verliezen hè.  Trouwens de kramiek gaat subiet sluiten en uw kinderen wachten. B:         Sorry.   A en B staan recht en vertrekken door het park. Het bankje blijft verlaten, maar tevreden achter.

Wim Dufraing
7 0
Tip

Het Bankje

Op het bankje ziten een oudere man (A) en een jonge dame (B). Zitten naast elkaar, voor zich uit kijkend. Er vallen regelmatig rustige stiltes. … A – Interessant, heel interessant. B – Wat vindt u interessant? A – Die beelden. Het lijkt wel of ze ’s nachts theekransjes en dansfeesten houden. Wie weet wat nog meer. B – Hoezo dan? A – Ze zijn stil de hele dag. Schone schijn voor al die bezoekers. Ze moesten eens weten, die toeristen. …. A – Kijk, zag u dat beeld van die vrouw als u terug wandelt. Schijnbaar altijd in dezelfde houding maar als u goed keek, kon u zien dat ze zweette. B – Dat is de ochtenddauw die er nog op zit. A – Neen hoor, ze heeft vast een zwoele nacht gehad, daarvan zweet ze. B – Zwoel van dat kransje? Was de thee te heet misschien? A – Fantasie, juffrouw, een béétje fantasie, dat maakt het makkelijker. B – U houdt van hete thee dan? A – Ja natuurlijk wel. Alleen wordt die, net zoals soep, nooit zo heet gedronken als die wordt opgediend. B – (lacht)  Mijnheer heeft ervaring. A - (lacht terug) Wel ja, juffrouw. En u bent dan tóch een grapjas. B – U maakte toch ook een grapje, mag ik hopen? A – Ja hoor. Maakt u zich geen zorgen. Trouwens, ik ben toch al ingenomen. B – Nu maakt u mij nieuwsgierig! (B bekijkt A even) A – De allermooiste vrouw en ze wil mij hebben. Hoeveel geluk kan een man hebben? U lijkt wat op haar. (A kijkt vluchtig naar B) B – Is dat dan een compliment voor mij? A – Ja zeker! B – Oh! Dank u wel. … A – Dat beeld, dat daar schuin links voor ons staat, dat is prachtig. De zee. Die vrouw is er helemaal de verpersoonlijking van. Dat heeft de beeldhouwer goed gedaan. B – Daar kwam ik gisteren langs. Hoezo ziet u dat erin? A – De zee, de ene keer onstuimig, de andere keer koppig stil, of glad en gehoorzaam… B – Is dat uw idee over ‘de vrouw’? (half schertsend) A – Dat is de natuur en daar houd ik het meest van. … B – Komt u hier eigenlijk vaak? A – Bijna elke dag. Mijn Annie komt soms mee. B – Mag ik u wat vragen? A – Ja hoor. Wat wil je weten? Mag ik ‘je’ zeggen? B – U mag ‘je’ zeggen. Wat ik vragen wilde, hebt u kinderen? A – Ja, ik heb een jongen en een meisje. B – Werken uw zoon en dochter? A – Hoezo!? Ze gaan nog naar school. Ik moet wél op tijd weer weg om ze op te halen. B – Oh, neemt u me niet kwalijk. A – Geeft niets hoor. Vandaag ben ik vrij van mijn werk en dan kom ik graag overdag naar het park. B – Welk werk doet u? A – Ik was ooit zeeman, matroos. Mensenlief, wat heb ik veel van de wereld gezien. Maar ja, toen trouwde ik, ik was al dertig en toen er kinderen kwamen wilde ik zelf veel bij hen zijn. Nu werk ik… uhm, hoe zal ik dat uitleggen… tja. Weet je, het doet er ook niet toe. Vandaag ben ik in elk geval vrij. B – Inderdaad. Nu zit u hier. Ik ben blij dat ik u hier zie. A – Hoezo? Waarom dan? B – Uhm… Ja, normaal fiets ik gewoon recht door het park op weg naar de stad of naar huis. Maar ik wilde even nog wat buiten blijven, en ik hoor u praten over die beelden. A – Jij kent dit park dus? B – Ja, ik ben in Antwerpen geboren en opgegroeid. Ik woon hier nog steeds. A – Mooi! Ken jij het park goed? B – Tja, het is te zeggen, ik ken mijn weg hier, maar ik ken niet al die kunst hoor. Alleen enkele beelden. En in de zomer kom ik wel eens naar Jazz Middelheim luisteren. A – Wat fijn! Dat doe ik ook wel graag, als het niet te druk is tenminste. B – Helemaal zoals ik het ook graag heb. Niet te druk. … B – Kent u álle beelden en andere kunstwerken hier? A – Ik ken dit park als mijn broekzak en zeker de permanente beelden. Al sinds ik hier woon, lang geleden, toen ik met Annie trouwde. Ja, ik ben de liefde gevolgd en zij heeft geleid. B – Dat lijkt alsof u… A – (weer licht verward) Langs welke ingang kwam je binnen? B – Langs het bootje. A – Oh, de Misconceivable. Het bootje doet me mijmeren. B – Waar denkt u dan aan? A – De eeuwige twijfel. Steeds over andere dingen die het leven me gratis gaf. B – Dat klinkt minstens zo interessant als een beeldenverhaal. A – Wil je dat echt horen? B – Alleen als u echt wil vertellen. Ik heb wel even tijd. A – (meer in zichzelf pratend) Jonge mensen die tijd hebben, waar gaan we dat schrijven? De gebeurtenissen des levens. Ik was heel lang zeeman, heb de zeven zeeën bevaren. Woeste baren en glad stil water. De liters zoutwater die ik per ongeluk ingeslikt heb… B – Hoe lang was u zeeman? A – (glimlacht) Dat was toen ik piepjong was. In elke stad een ander liefje. In elke stad andere geuren en smaken. Overal was het anders. Andere kleuren, zelfs andere geluiden. B – Zoals? A – Zoals wat? B – Welke geluiden zoal? A – Van de santouri, de conga’s, percussie, de luit en de lier en … B – Leerde u zelf ooit een instrument bespelen? A – Ik kocht ooit een lier, het was een koopje in Griekenland, Kreta. Kijk, zoals dit beeld van Orpheus, waarvan ik met mijn gsm een foto nam. B – Dat is wel mooi. Ik ken iemand die… A – Kan je de muziek al horen? Zo’n mooi geluid! … A – Probeer alstublieft. B – Ja, jaja! Heel zuiver, één klank, er komt steeds een klank bij, de muziek zweept op en… A – Je hebt het helemaal begrepen! Je ziet wat je voelt. … B – Voorzichtig nu maar. Zo opspringen van de bank. A – Ik sta nog recht. Ik heb zin om te wandelen langs die beelden. Vergezel mij alsjeblieft. B – Het zou voor mij een hele eer zijn, om de verhalen uit uw mond te horen. (staat op en draait zich helemaal naar A toe) … A – Leentje! Jou had ik hier niet verwacht. Ik wandelde en … B – Dag opa, was u weer aan het gidsen voor toevallige passanten? A – Ja, maar ze is weg. Ik praatte hier met een jonge dame… Ik zie haar niet meer. … B – Kom, we wandelen langzaam terug naar oma. Ze zal wel ongerust zijn nu. Het wordt ook frisser. Ik was toch net op weg naar uw thuis. A – Ja, die oma. Altijd voor anderen bezig. Jij lijkt zo hard op haar. Ze zou warme hutsepot maken vanmiddag. Je blijft toch lunchen? B – Ja hoor. Vertelt u dan aan tafel verder? A – Verder vertellen? Waarover dan? Vertel jij eens over je school? Waarom zit je nu niet in de les? (stappen arm in arm het park uit, het bankje blijft achter)

Anemos
144 4
Tip

Bankgeheim

A: Lies! Ben jij dat?  B: An! Hoe lang is dat geleden?  A: Even denken, dat moet zeker een jaar of acht zijn, schat ik … minstens. B: Wat een toeval! Kom, ga toch zitten. A: Oké, waarom niet? B: Hoe gaat het met u? A: Interesseert jou dat dan na al die jaren? B: Ja natuurlijk, ik heb vaak aan u gedacht. A: Echt, Lies? Waarom? B: Ik weet het niet, af en toe flitst ge door mijn hoofd.   A: Ah ja?  B: Ik wou dat het vroeger allemaal anders was gelopen, geloof me. A: Tja ... Is het eigenlijk nog wat geworden tussen jou en Jan? B: Nee, niet echt. We zijn, denk ik, een maand of vier samen geweest. A: Jullie waren niet echt voor elkaar geschapen, zeg maar. Dat dacht ik toen al. B: Dat is iets wat ik nooit zal weten, spijtig genoeg. Op een morgen lag hij in zijn huis beneden in de gang, onderaan de trap. Met een gebroken nek. A: Gebroken nek? Dood? Wat is er dan gebeurd? B: Geen idee, niemand weet het. Hij is waarschijnlijk over iets gestruikeld en naar beneden gevallen. Dat beeld, An, dat beeld van hem daar in die gang, dat krijg ik nooit meer uit mijn hoofd.  A: Verschrikkelijk!  B: Ik was er kapot van. En daarna was er het gerechtelijk onderzoek. Alsof iemand van ons hem iets had aangedaan.  A: Djeezes. B: Het was de hel. Vooral de dagen nadien. Eerst was er de lijkschouwing en daarna werd iedereen verhoord, vrienden en familie. Allemaal. A: En, hebben ze iets gevonden? B: Nee, er was niks te vinden natuurlijk. Een ongelukkige val, dat kan iedereen overkomen. A: Ik mag er niet aan denken, zo alleen sterven. B: Heel erg. Ik had achteraf zoveel schuldgevoelens. Als ik die nacht bij hem was blijven slapen, leefde hij nog. A: Als, als, het heeft geen zin om daarover na te denken, Lies. Het is gebeurd. B: Waarschijnlijk wel, ja. Doet dat nieuws u dan niks? A: Jawel, natuurlijk wel. Maar het leven gaat verder.  B: Ik ben toch een lange tijd niet mezelf geweest. A: Ik ook niet, Lies. B: Nee … natuurlijk niet.  A: Gelukkig heb ik niet lang na heel het gedoe met Jan de man van mijn leven leren kennen.  We zijn hals over kop getrouwd en we hebben een zoon van zeven en een dochter van zes. B: Dat doet me deugd, An. Ik ben blij voor u. A: Waarschijnlijk was dat nooit gebeurd als Jan en ik samen waren gebleven. Eigenlijk heb je me geholpen als je het zo bekijkt. B: Gij zijt niet veel veranderd. Altijd het positieve zien in alles. A: Zo goed ken je me niet. B: Genoeg over het verleden. Kijk! A: Wat een mooie ring.  B: Ik moet er zelf nog aan wennen. Mijn vriend heeft me gisteren gevraagd of ik met hem wil trouwen. A: Proficiat. Zijn dat diamanten? B: Ja! Echte diamanten! A: Die hebben zeker een fortuin gekost. B: Ik denk het ook, het mag wel. Ik heb er zes jaar op gewacht. Ik heb hem wat moeten aanmoedigen, maar gisteren zat hij ineens voor mij op zijn knieën. A: Zes jaar is een hele tijd. B: Er was altijd wat anders. Of hij had het te druk of hij was er nog niet aan toe … A: Mannen hebben altijd zwakke uitvluchten. B: Op een dag heb ik hem gewoon gezegd: manneke, het is nu of nooit en als het nooit is, zijt ge me voor altijd kwijt. A: Dat moet indruk gemaakt hebben. Erg subtiel was je nooit.  B: Subtiel? Daar komt ge nergens mee. Mannen hebben duidelijke taal nodig! A: Daar kan je wel eens gelijk in hebben. B: Kent ge dat, een man die u zot maakt van verlangen? Zo een vent waarop ge niet kunt wachten tot hij naar huis komt en die dan de kleren van uw lijf sleurt? En gij die van hem? A: Ja, dat ken ik wel, ja. Dat blijft niet duren. B: Hij is dan nog knap ook met zijn donkere krullenkop en zijn wijze ogen. Zie, ik word weer helemaal week. En ik moet hem drie dagen missen. Ik hoop dat ik het overleef. A: Je hebt het wel flink te pakken. B: Vorige week hebben we onze zesde verjaardag met ons tweeën uitgebreid gevierd, alles erop en eraan. Hij had een kamer gehuurd in een gezellig hotelletje aan zee. Niet zomaar aan de Belgische kust, hè. Nee nee! Aan de Franse kust. Hij verwent me rot, An. En zo romantisch! Dinertje, lekkere wijn, een filmpje en de zaligste seks. Hij is écht goed in bed. Onze lijven zijn gewoonweg gemaakt voor elkaar, dat kan niet anders. A: Je bent nog altijd dezelfde flapuit, Lies.  B: Ik heb geen geheimen, hè An. Hoe zit dat bij u? A: Ik ben gelukkig getrouwd, echt. Ik heb een lieve, zorgzame man die altijd voor me klaarstaat. Ook voor de kinderen. Een zakenman in hart en nieren, dat wel. Maar dat houdt de spanning in onze relatie. De vonken vliegen er bij ons ook nog regelmatig af. Ik zie hem doodgraag. B: Dat is tof voor u An. Ik heb u altijd zo een man toegewenst! Misschien gelooft ge dat niet, maar het is zo. A: Daar twijfel ik wel wat aan, eerlijk gezegd. B: Kom zeg, het verleden is het verleden. Daar gaan we nu toch niet meer onnozel over doen. We zijn allebei gelukkig. A: Ja, dat ben ik. Vanmorgen kreeg ik ontbijt op bed. Niet zomaar vlug, vlug een half gesmeerde boterham met wat kaas en een kop lauwe koffie. Nee! Een uitgebreid ontbijt met vers sinaasappelsap, heerlijke broodjes, een zachtgekookt eitje, een glaasje cava en een rode roos op mijn bord. Zalig! Zomaar … alsof hij iets goed te maken had. B: Ziet ge! Dat is wat ik bedoel! Geweldig, zoiets. Dat zijn pas echte venten. A: Ja, dat vind ik ook. Nadien hebben we een halve dag in bed liggen vrijen. Niet te stoppen. Hij niet en ik niet. We hebben gevrijd alsof ons leven ervan afhing. Elke hoek van de kamer hebben we gezien. B: Zalig, An! Gij verdient dat echt. A: Ja … dat mag je wel zeggen. B: Als ik iets heb geleerd is het wel dat ge geluk moet vasthouden. A: Wijs gesproken, Lies. Daar denk ik hetzelfde over.  B: Wij zijn het met elkaar eens. Dat vind ik nu echt wel tof na al die miserie van vroeger. A: Wie had dat ooit kunnen denken, hè Lies? B: In mijn wildste dromen niet. Eerlijk! Ik heb altijd gedacht dat je me voor eeuwig haatte. A: Hoe was le Crotoy, Lies? B: Wat bedoel je? A: les Tourelles?  B: Waar hebt ge het over? A: Ik heb iets voor jou. Hier … kijk. B: Een factuur? A: Bekijk het maar eens goed. Het is de rekening van een hotel. B: Wat? A: De rekening van het hotel in le Crotoy. Le Crotoy! Ik kan het nog niet geloven. B: Hoe komt gij hieraan? A: Deze morgen stond mijn man in de douche te zingen. Zijn telefoon lag naast ons bed en hij kreeg een sms.  B: En? A: Ik heb het bericht gelezen natuurlijk. En daarna heb ik door alle berichten gescrold. Het was niet moeilijk om alles samen te puzzelen. B: Ik weet niet goed wat ge bedoelt. A: Die sms kwam van jou, Lies.  B: Wat? A: Lies Cottenjé. Hoeveel Liesen Cottenjés ken ik, denk je?  B: Maar … A: Peter Torres? Misschien zegt die naam jou iets? B: Peter? Ja, natuurlijk. Dat is mijn verloofde. A: Peter is mijn man, Lies. MIJN man. B: Wacht twee minuten. Wat is dat voor een verhaal? A: De grote zakenman reist wat af! Van jou naar mij en van mij naar jou.  B: Alstublieft An! Zijt gij nu ineens zot geworden? A: Eén keer googelen en ik had jouw adres. Ik heb vanmorgen tegenover jouw huis gewacht tot je naar buiten kwam en ben je naar hier gevolgd.  B: Mij gevolgd? Maar enfin! A: Hoe je het weer voor elkaar hebt gekregen of wat hier speelt, weet ik niet, maar ik laat het niet gebeuren, Lies. B: Gebeuren, gebeuren, wat gebeuren? A: Als ik jou nog één keer zie, doe ik je wat aan. Knoop het in je oren. Ik meen het. En Peter is geen haar beter. Zo gemakkelijk komt hij er niet vanaf. B: Wat bedoelt ge? Waar is Peter? A: Thuis, in bed. Hij is gisteren in al zijn onstuimigheid van de trap gevallen. Maar geen schrik, hij krijgt de beste zorgen. Die van mij. Jullie zien elkaar nooit meer. B: An? A: Blijf uit mijn vaarwater, lelijke onderkruiper. Of wil je dat er nog meer ongelukken gebeuren? Je bent verwittigd. Nog een fijne dag.

Kristin Huyghe
138 1

(Voor wedstijd Het bankje:) "Dag broer"

                      Voor iedereen die verloren heeft en niet kan vinden...   'Everything you can imagine is real'  Pablo Picasso   Z: “Hey, … broer?” B:” Dag zus.” Z: “Nooit gedacht dat ik je hier zou tegenkomen.” B: “Nee, dat kan ik me voorstellen.” Z: “Je hebt ons wel wat aangedaan. We zijn er allemaal ondersteboven van.” B: “Sorry.” Z: “Ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Ik dacht dat ik met honderd vragen zat, maar nu ik ze kan stellen, kan ik er geen één bedenken. Ik deed al een poging om ze op te schrijven, maar ik kwam niet verder dan één woord.” B: “Maar zus toch, je was altijd zo goed met woorden. Ik herinner me nog levendig al die brieven die je me vroeger schreef , toen ik dat jaartje in Mexico woonde. Al die vragen over hoe het daar was, of ik al vrienden gemaakt had, welke smaken ijs ze verkochten, of ik al de merengue kon dansen. Elke brief leek wel een interview.” Z: “Dit is anders.” B: “Ik moet toegeven dat ik er wel naar uitkeek, op een gegeven moment wachtte ik er ook op. Elke brief toverde een glimlach op mijn gezicht en bracht me terug een stukje dichter bij jou en de rest van de familie. Een zonnestraaltje dat door de wolk van heimwee brak.” Z: “Daar had ik geen idee van, dat je heimwee had. Ik dacht dat je de tijd van je leven beleefde en elke dag een feest was. Ik schreef die brieven om te voorkomen dat je me zou vergeten en zou besluiten dat het daar toch leuker was dan thuis. Ik was echt bang dat mijn grote broer niet meer zou terugkomen.” B: “Het was voor mij makkelijker om enkel te schrijven over de leuke dingen. Ik dacht dat jullie dat ook verwachtten te lezen. Ik wilde niemand ongerust maken door te vertellen hoe zwaar het was en misschien was ik ook te trots. Ik dacht dat ik me in een andere omgeving anders zou voelen , dat ik eindelijk het grote avontuur zou beleven en mezelf zou bevrijden door mijn grenzen te verleggen. Het bleek echter al snel dat ik me daar ook alleen voelde. Ik had de eenzaamheid meegenomen in mijn koffer.” Z: “Dat verbaast me echt. Zo zie je maar, dat je iemand nooit echt kan kennen. Ik ken jou blijkbaar toch niet zo goed dan ik dacht. Ik weet eigenlijk niet meer wie je bent.” B: “Ik ben nog steeds dezelfde. De grote broer die lachte om al je grapjes. Diegene die je deelgenoot maakte van je wilde plannen en die als eerste klaar stond om ze mee uit te voeren. Weet je nog dat je weg wilde lopen van thuis met de kano? Je had hem al helemaal volgeladen met onze tent, slaapzakken, zelfs een kampeervuurtje om je eigen kostje mee te koken, terwijl je nog geen ei kon bakken!” Z: “Ja, nu je het zegt. Ik had er alleen niet bij nagedacht dat een extra passagier wel eens te veel gewicht zou kunnen geven. Nog voor we de bocht om waren gepeddeld begon de kano al water te maken. We moesten hem de kant optrekken en met hangende pootjes en natte voeten terug naar huis. Maar, we wijken af. Je bent er nog steeds goed in om me af te leiden en me op te vrolijken, maar je vlucht ook weg van de essentie.” B:” En die is?” Z: “Dat je ons in de steek gelaten hebt en dat ik daarom verschrikkelijk boos op je ben.” B: “Misschien is het probleem niet dat je niet weet wat te vragen, maar dat je me eerder wat wil vertellen.” Z: “Weet je, ik ben niet de hele tijd boos. Het zijn golfbewegingen van boosheid, verdriet, schaamte, onrust, noem maar op. Alle gevoelens passeren hier de revue. Wat vooral heel vervelend is, dat is dat die gevoelens me overvallen op de meest onverwachte momenten. Laatst stond ik naast het veld te supporteren voor de voetbalmatch van Jasper. Ik voelde de woede als uit een kramp in mijn buik ontploffen en me volledig overnemen. Ik heb daar geroepen, gebruld tot ik geen stem meer had. Gelukkig valt dat tijdens zo’n voetbalmatch niet op. Je bent daar niet de enige supporterende ouder. Maar jij had daar moeten staan om je petekind aan te moedigen. Ik weet niet goed of ik die boosheid enkel voel om mezelf, of voor Jasper. Hij zegt er nooit veel over, maar ik zie de pijn in zijn blik en ik weet dat hij steeds een omweg maakt op weg naar school. Hij wil niet meer voorbij je huis fietsen. Zijn pijn maakt me nog bozer op jou.” B: “Nu weet ik niet goed wat zeggen. Dat vind ik heel erg.” Z: “Tja, hier zitten we dan mooi. Ik ben niet alleen boos op jou hoor. Ik voel me ook heel verdrietig. Ik ben mijn beste maatje kwijt. Ik had het gevoel dat ik je alles kon vertellen en ik wilde dat jij dat ook bij mij had kunnen doen. Ik voel me daar heel schuldig over.” B: “Je hoeft je niet schuldig te voelen, het was mijn keuze.” Z: “Ik kan niet anders. Mijn hoofd is als een labyrint van opties en mogelijkheden. Had ik dit maar gedaan, had ik dat maar niet gezegd of net wel. Had ik het moeten zien aankomen? Heb je signalen gegeven? Wilde je daarom dat hondje uit het asiel toch niet nemen? Allemaal vragen die ik me steeds opnieuw stel, maar die me nooit naar de uitweg brengen. Ik bots telkens weer op een muurtje of een doodlopend spoor.” B: “Dat moet heel vermoeiend zijn.” Z: “Ja, dat is het ook. Ik word er zo moe van, maar ik kan er niet mee stoppen. Elk flintertje informatie probeer ik van voor naar achter te bekijken, op zoek naar een verklaring. De enige vraag die overblijft is: Waarom? Waarom heb je het eigenlijk gedaan broer? Waarom heb je ons niet om hulp gevraagd?” B: “Lastige vraag. Ik kan je geen antwoord geven. Ik kan je wel zeggen waarom ik het een hele tijd niet heb gedaan. Ik heb volgehouden. Ik wilde Jasper ’s geboorte meemaken. Ik wilde zijn eerste nieuwjaarsbrief horen. Ik wilde me onderdompelen in het warme bad van je gezin. Je hebt me ook geholpen. Ik voelde me geborgen in je omhelzingen. Ik heb me vastgehouden aan elke strohalm die je me aanreikte, zonder dat je het zelf wist. Ik heb me opgetrokken aan elk sprankje hoop, dat het morgen anders zou zijn.” Z: “Dat moet ook heel vermoeiend zijn.” B: “Ja, dat was het ook. Op een gegeven moment was het op, denk ik. Ik liet het leven los. Ik liet jou los. Sorry daarvoor.” Z: “Weet je dat ik ondertussen ongewild een vat vol bizarre weetjes en feiten ben? Als ze er een quiz over zouden organiseren win ik zeker de hoofdprijs.” B: “Wat valt er zoal te weten dan?” Z: “Wist je dat de brug over de Yahntzee rivier in China de meeste zelfdodingen kent? En dat de Golden Gate Bridge in San Fransisco op nummer twee staat? Ze willen daar een enorm groot anti-zelfmoordnet onder hangen van wel 2,7 km lang, dat 190 miljoen euro zal kosten!” B: “Interessant hoor.” Z: “In Japan is er een bos waar mensen speciaal naartoe reizen om zelfmoord te plegen. Dat komt door een bekende roman ,’De zwarte bomenzee’, waarin twee geliefden zich van het leven beroven Dat inspireert anderen blijkbaar.” B: “Het woord zelfmoord klinkt zo hard en jezelf van het leven beroven zo vreemd. Alsof er iets te stelen valt. Tja, ik heb misschien wel een stukje geluk en toekomst van jullie gestolen. In ieder geval, ik ben uit het leven gestapt en er is geen weg meer terug.” Z: “Hoe moeten we nu verder, broer?” B: “Probeer volgende keer in je labyrint geen uitweg te zoeken, maar probeer mij te zien. Ik zal er staan, ergens achter een hoekje wanneer je me het minste verwacht. Ik ben er nog altijd voor jou.” Z: “En jij blijft voor altijd mijn grote broer. Dag broer.” B: “Dag zus.”

jessy hamvas
5 0

Papa

PAPA (Dieter Santy) Denkbeeldig gesprek van een tiener met zijn zopas overleden vader. De jongen zit op “hun” bankje aan een visvijver waar ze al die jaren samen naar de vissers hebben zitten turen… JONGEN: Papa? VADER: Ja ventje. JONGEN: Papa! Ik ben zo blij dat je er bent. VADER: Ik ook ventje. Ik ook. JONGEN: Kijk. Frank heeft beet. Hij had er al 12 gevangen, zei hij mij daarnet. VADER: (lacherig) Nja, 12… Doe er maar de helft weer af. We kennen Frank. Het is al laat in de namiddag en een halve bak Omer later. Dan ziet hij dubbel én… telt hij ze dubbel. JONGEN: (lacht, gevolgd door een lange stilte). Mama vindt dat ik toch beter Latijn zou studeren… Ik weet het niet. Ik heb schrik dat ik het misschien niet zal aankunnen. En bovendien gaan Lowie en Mauro ook al niet naar het college. Ik ken daar niemand. VADER: Je moet doen wat je graag wilt doen. Je hebt dit toch altijd gewild? JONGEN: Nja… VADER: Echte vrienden zullen er altijd zijn. JONGEN: Ja, ik weet het. Maar jij had mij kunnen helpen als ik iets niet zou begrijpen van de Latijnse les. Jij was altijd zo goed in taal. VADER: Ventje toch, ik ben er 100% zeker van dat het zonder mij ook zal lukken. JONGEN: Denk je? VADER: School is al altijd gelukt zonder mij. Toch? JONGEN: (lacht bevestigend). (Stilte). Het gaat niet zo goed met opa. Hij ligt alweer in het ziekenhuis. VADER: Ik weet het ventje. JONGEN: Oma zegt dat zijn hart heel fel verzwakt is door de stress van de laatste maanden. VADER: Het komt wel weer goed. JONGEN: Denk je? Ik heb écht heel veel schrik om ook hem te verliezen… Ik wil niet dat hij doodgaat. VADER: Opa is veel sterker dan je denkt. Maak je maar geen zorgen. JONGEN: Hij praat voortdurend over jou. En dan begint hij steeds te huilen. En oma dan ook… ’t Is lastig papa. (stilte). JONGEN: (Herpakt zich). Zulte-Waregem is uit de degradatiezone. Goed hé, papa? VADER: Ja. Zullen ze dan toch nog eens kampioen worden? JONGEN: Ja wie weet? (zingt luid met heel gedempte stem) Essevee olé olé… Dat we dat nog mogen meemaken. Stel je voor. VADER: Ja. JONGEN: Allé… Zal ík misschien nog mogen meemaken… VADER: Als het zover is, zal ik mee genieten met jou. JONGEN: Als jij het zegt. VADER: Geloof me. Van hierboven heb ik een zicht op álle voetbalcompetities. Nóg beter dan ons vroeger televisieabonnement. JONGEN: (hij lacht). Frank heeft er nog eentje, denk ik. VADER: Ja, dat ziet er inderdaad een flinke karper uit. Jongens, zo sleuren dat hij doet… Straks breekt zijn lijn nog… Zeg, weet je nog toen hij zich misstapte en hij tot aan zijn middel in de waterlelies stond? JONGEN: Ja (proest het uit). Drijfnat was hij. Hij is zo de hele namiddag blijven doorvissen. Hij dacht dat niemand het gezien had. VADER: Ik ben zeker een uur met hem blijven babbelen. Hij kon geen kant op (lacht). JONGEN: En jij maar doorvragen of het hier misschien heel fel geregend had (lacht). VADER: Hij bleef maar ontkennen, hé. VADER: (samen nagenietend van de anekdote). (Stilte). Alles goed met mama? JONGEN: (stilte en zijn tranen bedwingend). Ze heeft het niet makkelijk, maar het lukt wel. Ik geef haar veel knuffels, hé. VADER: Ah. JONGEN: Dat had ik jou beloofd hé. VADER: Geef ze straks nog maar een knuffel van mij. JONGEN: Ok. JONGEN: Tante Caroline slaapt nog altijd bij ons. Ze deed dat al van toen jij heel ziek was. VADER: Ik weet het, ventje. Ik ben haar daar heel dankbaar voor. JONGEN: Nonkel Dries rijdt bij ons nu ook het gras af. Hij heeft gezegd dat hij mij gaat leren om zelf de zitmaaier te besturen. Allé, later hé. Mama vindt dat voorlopig nog te gevaarlijk. VADER: Da’s inderdaad geen slecht idee van mama. JONGEN: (aarzelt even). Hij heeft mij ook verteld dat jullie ‘ns zó zat waren dat jij met de zitmaaier in mama’s kruidentuin hebt gereden… Dat was op het feest van mijn eerste communie. VADER: Heeft hij dat echt verteld? JONGEN: (triomfantelijk) Jip. VADER: Dries, den bandiet! JONGEN: Maar ik heb het niet aan mama verteld hoor. VADER: Oef. Anders doet ze me dood. JONGEN: Dood? Papa! (beiden lachen met de sarcastische uitspraak). JONGEN: By the way, gisteren heb ik jouw visgerief uit de kelder gehaald. Zou ik eventueel voortaan met jouw spullen mogen gaan vissen? VADER: Natuurlijk. Heel graag zelfs. JONGEN: Merci papa. Ik heb altijd gedacht dat ik hiermee meer vis zou vangen. Ik zal er goed voor zorgen. Ik beloof het. VADER: (Stilte) Vergeet niet dat… JONGEN: (onderbreekt zijn zin)… het sleuteltje van jouw visbak in de onderste lade van jouw werkbank ligt? VADER: Euh, ja. JONGEN: Ik wist het, papa. Al lang. VADER: Succes ventje. JONGEN: Ik mis je.  

DSA
0 1

Kaal

Personages Celina             Slachtoffer. Ze werd kaalgeschoren. Ze is een mooie jongedame, maar door het gebeuren is ze haar zelfzekerheid een beetje kwijt. Ze had het uitgemaakt met haar vriendje omdat hij haar verstikte maar haar jaloezie verraadt dat ze hem nog graag ziet. Zaki                  Beschuldigde. Hij is een knappe jongeman. Omdat hij teveel had gedronken heeft hij een complete black-out en weet hij niet meer wat er gebeurd is. Alles wijst in zijn richting dus hij probeert zich die avond te herinneren. Filou                Dader. Ze komt verlegen over. Vriendin van het slachtoffer en verliefd op de beschuldigde. Ze heeft gehandeld in een opwelling. Zowel bij het slachtoffer als bij de beschuldigde probeert ze te achterhalen wat ze weten over het gebeuren en hoe ze nu tegenover elkaar staan. Eens de kans bestaat dat alles uitkomt, beseft ze pas wat ze heeft aangericht. Papa                Vader van Zaki. Een agressieve man die drinkt. Hij is vooral kwaad omdat Zaki zijn vriendin op lichamelijk zichtbare plaatsen heeft toegetakeld. Wanneer Zaki hem geen antwoorden kan geven ranselt hij hem af.   Scenografie Illusie van een jeugdkamer met een bed, een stoel, een tafel en drie (draaibare) zuilen. Door te spelen met verlichting en decoratie kan je in volgorde van de scene suggereren dat het telkens een andere kamer is. Kamer van Celina: op een zuil hangen posters die de leefwereld en het karakter van Celina weergeven, de twee andere zuilen zijn roos belicht. Kamer van Zaki: op een zuil hangen posters die de leefwereld en het karakter van Zaki weergeven, de twee andere zuilen zijn blauw belicht. Kamer van Filou: op een zuil hangen posters die de leefwereld en het karakter van Filou weergeven, de twee andere zuilen zijn groen belicht.   KAAL Scène 1 Een meisje zit onder een laken. Een arm is zichtbaar en in die hand heeft ze een spiegel vast. Ze twijfelt. Zal ze in de spiegel kijken of niet? Er wordt op de deur geklopt en de bezoeker wil voorzichtig naar binnen komen. Celina raakt in paniek. Celina:            Ga weg! Ik wil niemand zien. Ga weg! Filou:               Mag ik binnen? Celina:            Nee! Filou aarzelt. Filou:               Celina? Celina heft een tipje van het laken op om te zien wie het is. Celina:            Filou? Filou:               Mag ik binnen? Celina:            Ja, jij wel. Filou:               Gaat het een beetje? Celina:            Nee! Celina verstopt zich terug onder het laken. Er volgt een gênante stilte. Filou zoekt met gezichtsgymnastiek naar woorden. Ze merkt de spiegel op. Filou:               Heb je al gekeken? Celina:            Ik durf niet kijken. Ik probeer de hele tijd maar ik durf niet. Hoe zie ik eruit? Iedereen gaat denken dat ik kanker heb of zo. Filou:               Zal ik eerst zien? Celina:            Waarom? Om mij uit te lachen? Het is niet omdat jij een lelijk eendje bent dat je met mij kan komen lachen! Filou:               Ik zou niet durven. Celina:            Wat? Filou:               Ik zou het niet durven, je uitlachen. Weer een gênante stilte. Celina:            Godverdomme, Zaki! Ze huilt en snuit haar neus. Celina:            Auw, auw, auw. Mijn neus doet zeer. Maar die elleboog was per ongeluk. Ze wrijft over haar hoofd. Celina:            Ik voel wat er gebeurd is. Godverdomme, Zaki! Waarom heb je dat nu toch gedaan? Filou:               Ik had zoiets nooit verwacht van Zaki. Celina:            Ik ook niet. Drie jaar waren we samen. En dan ineens dit. Mijn haar, mijn mooie lange haar. Hoe heeft hij dat kunnen doen? En waarom? Ik snap het niet. Filou:               Zijn jullie al drie jaar samen? Celina:            Waren. Ik had het net uitgemaakt! Filou:               Uitgemaakt? Celina:            Maar ja! Filou begrijpt het niet. Filou:               Waarom? Celina:            Zaki is bezitterig en jaloers. Ik was dat beu om elke vijf minuten een sms’je te krijgen, voortdurend gecontroleerd te worden. Ik kon niets meer doen zonder dat hij het moest weten. Ik voelde mij gevangen. En daarom heb ik het uitgemaakt. Ik had dat beter rustig thuis gedaan in plaats van op dat feestje. Filou:               Ik snap het niet. Jij bent toch met Zaki naar huis gegaan? Celina:            Ja, na dat gedoe met Robbe. Filou:               Ja, wat was dat eigenlijk met Robbe? Filou snapt er niets van. Celina raakt geïrriteerd door haar onwetendheid. Celina:            Zaki begon te drinken en toen ik bij Robbe stond te praten… Filou:               Is hij jaloers geworden. Celina:            Maar ja! Misschien is het daarom? Omdat ik dan lelijk zou zijn en er geen enkele andere jongen naar mij zou kijken. Filou:               Of durven. Want als Zaki in een colère schiet. Celina :           Of durven, ja.  Stilte Celina:            Ik zie hem daar nog staan met zijn scheermachine in zijn hand. Hij stond zo dwaas naar mij te staren. ‘Je haar is eraf.’ Ze gilt. Celina:            ‘Je haar is eraf’ En hoe dikwijls heb ik er niet voor gezorgd dat zijn haar netjes was? Voor het feestje nog. Daarom zat dat stom scheerapparaat in mijn handtas. ‘Maak me nog eens knap Minne,’ vroeg hij.  Minne. Ik vond het altijd een mooi koosnaampje. Maar nu weet ik het niet meer. ‘Minne komt van beminnen’ zei hij altijd. Godverdomme, Zaki! Wat een puinhoop. Onder het laken slaat ze met armen en benen wild om zich heen alsof ze zich verdedigt tegenover haar aanvaller. Celina:            Ik wil met die gast niets meer te maken hebben! Stilte. Filou probeert iets te zeggen maar aarzelt. Dan raapt ze al haar moed bijeen en waagt het erop. Filou:               Zou je het erg vinden als ik hem ga opzoeken? Celina maakt haar gezicht vrij om vol ongeloof naar Filou te kijken. Celina:            Jij? Hem bezoeken? Filou:               Ja. Celina:            Waarom? Filou:               Gewoon. Om zijn versie te horen. Celina :           Om zijn versie te horen. Ik dacht dat je mijn vriendin was, maar nee. Zaki is precies interessanter. Wat zit je hier nog te doen? Je heb mijn toelating niet nodig! Doe wat je niet laten kunt! Dan kan hij jouw haar ook afscheren! Celina verstopt zich terug in haar laken. Filou:               Denk je dat ik dat niet erg vind misschien? Celina:            Zwijg! Ga weg! Ik wil je niet meer zien! Maak dat je wegkomt! Filou maakt aanstalten om weg te gaan. Filou:               Celina? Ik… Celina:            Ga weg! Ik wil je niet meer horen! Ga weg, ga weg, ga weg! Celina zit te blazen en te zuchten onder haar laken. Filou verdwijnt. Dan bedaart Celina maar ze beseft niet dat ze haar vriendin heeft weggejaagd. Celina:            Sorry Filou. Ik ben gewoon in de war. Maar misschien is het geen slecht idee. Misschien kan je voor me uitzoeken waarom hij dat gedaan heeft. Ik durf hem nu niet onder ogen komen. Wil jij dat voor me doen? Stilte. Celina:            Filou? Celina heft een tipje van het laken op. Celina:            Ja lap! Ze is weg. Dat was niet vriendelijk Celina! Je behandelt je vriendin als een debiel. Zij heeft ook gevoelens. Nooit gedacht dat ik zo jaloers kon zijn. En ik ben jaloers! Stikjaloers omdat zij naar mijn Zaki wil gaan. Ik ben niet beter dan Zaki! Ik ben een slecht mens. Ze kijkt in de spiegel. Celina:            Ik ben lelijk. Van binnen en van buiten! Ik ben lelijk. Lelijk! Ze slaat de spiegel daarna kapot op haar hoofd. Celian:            Auw! En ze huilt. KAAL Scène 2 Een jongen zit op een stoel, duidelijk aangeslagen. Een man staat achter in de kamer en bestudeert de jongen. Hij heeft een flesje bier in de hand. Papa:               Heb jij het gedaan ? Zaki :                Ik weet het niet, pa. Stilte – de man drinkt van zijn flesje. Papa:               Je weet het niet. Stilte – De man komt naast Zaki staan, neemt brutaal zijn kin en draait zijn hoofd naar zich. Hij kijkt hem doordringend aan. Zaki is duidelijk bang van hem. Zaki:                Ik weet het niet! Ik weet het echt niet! De man laat zijn kin met een ruk los. Papa:               Je weet het niet. De man loopt naar achter en neemt een nieuw bierflesje. Hij neemt zijn tijd. Dan gaat hij vlak achter de jongen staan. Papa :              En wat weet je wel? De jongen schudt zijn hoofd. Hij weet niks. Papa:               Je weet toch nog wel dat jullie samen naar die schoolfuif gegaan zijn vrijdagavond? De jongen knikt instemmend. De man drinkt. Papa:               Hebben jullie ruzie gehad? De jongen knikt weer. De man drinkt. Papa:               Vertel! De jongen vertelt traag, alsof hij over alles moet nadenken. Zaki:                Celina had het uitgemaakt. Ik snap nog altijd niet waarom. Ik ben beginnen drinken. De jongen aarzelt. Papa:               Je bent beginnen drinken. De man gaat weer een nieuw flesje halen. Zaki:                Ja. Papa :              Heb je veel gedronken? Zaki antwoordt niet dadelijk. Papa:               Ik vroeg of je veel gedronken had! Zaki:                Ja, pa, ik was zat! En toen stond ze daar bij Robbe met haar vingers in haar haar te draaien. Ik ben er naartoe gesjeesd! Ik wou die gast een knal op zijn oog geven, maar Celina kwam er tussen. Ik werd pisnijdig. ‘Dat ze daar met haar gat stond te draaien’ zei ik ‘enkel en alleen om die gast op te geilen en mij jaloers te maken. En dat ze haar krullen in haar gat moest steken!’ Zei ik. Papa:               Je hebt dus een beetje staan brullen. Nog iets? Zaki twijfelt – denkt na Zaki :                Nee, niet echt. Alleen dat Celina mij kon kalmeren en dat ze vond dat we maar beter naar huis gingen. De man staat afwachtend met zijn armen over elkaar. Zaki:                Meer weet ik niet. Complete black-out. Ik was zat. De man blaft in zijn gezicht. Papa:               je hebt haar knock-out geslagen man! En haar kaal geschoren! Weet je het nu? Zaki:                Ik weet het niet. De man doet lacherig.(nabouwen) Papa:               ‘Ik weet het niet.’ Hij zwaait wat vlinderige handjes in de lucht. Papa:               ‘Ik had een black-out’ Dat is gemakkelijk. Wees toch eens een vent en zeg waar het op aan komt! ‘Ja, ik heb haar geslagen! Ja, ik heb haar geschoren.’ Zo moeilijk is dat toch niet om dat toe te geven? Hij staat nu dreigend bij Zaki. Papa:               Zeg het! Zeg het dan! ‘Ja, ik heb haar geslagen!’ Zaki stamelt voorzichtig. Zaki :                Ja, ik heb haar geslagen. Papa:               ‘Ja, ik heb haar geschoren!’ Zaki aarzelt. Papa:               Zeg het! Zaki:                Ja ik heb haar geschoren. Papa:               Lompe zak! Daar! Zie hem daar zitten! Zatte Zaki! Weet je het al? Hij heeft zijn lief in elkaar geslagen. En ook nog kaal geschoren. Stommerik! Geslagen in haar gezicht! Waar iedereen het kan zien! Hij stompt Zaki in zijn rug. Papa:               Je moet slaan waar de blauwe plekken niet opvallen, stommerik! Je moet altijd op de billen slaan, daar zien ze het niet. Hij stompt Zaki herhaaldelijk. Zaki verbijt de pijn. Papa:               Doet het pijn, jongetje? Hier! En hier! Onnozelaar! Hij trekt zijn zoon bij de haren naar achter en brult in zijn gezicht. Papa:               Ik zal je haar eens uittrekken! Dat is wat anders dan scheren! Zaki onderdrukt een “auw”. Papa:               Nee! Ik wil geen auw horen! De man laat hem los, neemt een flesje en drinkt. Zaki verbijt nog steeds de pijn en kan net geen snik onderdrukken. Papa:               Wablief? Zit jij nu te bleiten? De man vliegt op hem en ranselt hem zwaar af.  Wanneer zijn woede tempert laat hij zijn zoon ineengekrompen op de grond achter. Nu huilt Zaki zachtjes en prevelt. Zaki:                Het spijt me. Het spijt me. Celina, het spijt me.   KAAL Scène 3 Zaki ligt op zijn bed. Filou wordt binnen gelaten door de papa van Zaki. Hij blijft even staan kijken met gekruiste armen. Zaki springt recht. Zaki:                Hoi Filou. Hij houdt zijn papa in de gaten en verstopt vakkundig de sporen van het voorgaande geweld.(lange mouwen naar beneden trekken, kraag omhoog zetten) Filou:               Hallo Zaki. Ze komt dichterbij. De twee staan een beetje onwennig naast elkaar en kijken een paar keer naar de papa van Zaki die dan besluit om hen toch maar alleen te laten. Zaki:                Waarom ben je hier? Het is hier niet veilig. Filou wijst naar de plaats waar zonet nog de papa van Zaki stond. Filou:               Met zo’n waakhond voor de deur? Ongemakkelijke stilte. Filou:               Ik veronderstel dat je voorlopig niet buiten komt. Zaki:                Nee, ik denk het niet. Ik durf ook niet buiten te komen. Stilte. Zaki:                Heb je haar al gezien? Filou:               Ja. Zaki:                Hoe gaat het met haar? Wat een vraag! Niet goed natuurlijk. Heeft ze iets gezegd? Filou:               Niet zo veel. Zaki:                Over mij? Ze is natuurlijk kwaad. Filou:               Ze zegt dat je jaloers bent en bezitterig. Zaki:                Had ze het daarom uitgemaakt? Filou:               Ja, dat zei ze toch. Zaki:                Maar zij weet hoe ze mij moet aanpakken. Ze kan mij altijd tot rede brengen. Filou kijkt Zaki met een bedenkelijk gezicht aan. Zaki:                Ja behalve nu. Blijkbaar. Godverdomme Filou, ik wou dat ik mij iets kon herinneren. Mijn kop is een groot leeg zwart gat en ik zit gevangen in die duisternis. Ik kan geen kant uit. Het verstikt mij, net zoals ik Celina verstikte. Controlefreak die ik ben. Al dat ge-sms ‘Waar ben je?’ Wat doe je?’ als een constant geflikker van kapotte neonlampen. Ze kon geen kant uit. Ze zat gevangen in onze relatie. Filou legt een troostende hand op zijn schouder. Zaki:                Filou, ik wil mijn schuld bekennen, maar dan moet ik toch eerst alles precies weten. Ik kan toch zomaar niet fantaseren over hoe en wat ik gedaan heb? Ik wil eerlijk de waarheid kunnen zeggen. Maar ik weet het echt niet meer! Filou:               Sommigen zeggen dat ze het zelf deed. Zaki:                Wie zegt dat? Filou:               Haar klasgenoten. Zaki:                Nee, dat kan niet. Waarom zou ze dat doen? Filou:               Om aandacht te krijgen. Ze geloven niet dat ze het heeft uitgemaakt. Waarom zou ze? Je bent knap, lief, vriendelijk, grappig, eerlijk. En je geeft een meisje al je aandacht. Je kan iedereen krijgen. Daarom zou ze het zelf gedaan hebben. Om een monster van je te maken zodat iedereen bang van je is. Zaki:                En jij? Geloof jij dat ik een monster ben? Ben jij niet bang? Filou :              Maar nee, ik ben niet bang voor jou. Filou laat haar hand zachtjes over zijn hand glijden. Zaki kijkt op. Ze glimlacht naar hem. Filou:                 Jij zou geen vlieg kwaad doen. Zaki laat Filou een tijdje begaan. Wanneer ze op het punt staat hem te kussen, trekt hij zich plots met een ruk weg en neemt afstand van haar. Zaki:                Jawel! Ik ben wel een monster. Ik heb Celina kaal geschoren en ik herinner mij niets. Ik word er zot van. Zot! Hoe kan dat? Waarom kan ik mij dat niet herinneren? Ik probeer en ik probeer, maar nee. Ik duik in mijn hoofd en ik zie alleen dat scheerapparaat in mijn hand. En haar kale hoofd. En ik probeer nog… Plotseling schiet hem iets te binnen. Zaki :                Maar jij was daar ook. Filou schrikt. Zaki :                Ik heb je daar gezien. Jij moet iets gezien hebben. Vertel, wat heb je gezien? Heb ik Celina kaal geschoren? Of heeft ze het zelf gedaan? Zeg het! Filou maakt dat ze wegkomt. Zaki wil haar achterna lopen maar zijn pa houdt hem tegen. Zaki :                Filou! Filou! Wat heb je gezien? Zeg het mij! Filou!   KAAL Scène 4 In deze scene kan men gaan spelen met techniek. -          De drie zuilen kunnen bij de start de kleur van de kamer van Zaki zijn. Wanneer Celina aan het woord is kan een zuil  veranderen en tenslotte kan de derde zuil veranderen wanneer Filou begint te lezen. -          De berichten kunnen via projectie getoond worden. Op die manier moeten deze teksten niet uitgesproken worden. Zaki belt met zijn GSM Zaki:             Neem op, alsjeblief, neem op. De telefoon van Celina rinkelt, ze kijkt wie het is maar neemt niet op. Zaki :             Ze neemt niet op. Hij probeert nog eens. De telefoon van Celina rinkelt, ze kijkt wie het is maar neemt niet op. Celina:         Nee ik neem niet op. Laat mij gerust. Zaki:             Nee, ze neemt niet op. Een sms dan. Hij typt een bericht Zaki:             Celina, ik hoop dat je dit leest. Hij verzendt het bericht. Zaki :            Ik hoop dat ze het leest. Celina leest maar antwoordt niet. Celina:         Ik lees, maar je hebt me niets te vertellen. Zaki :            Geen antwoord. Wat moet ik nu doen? Ik heb haar nodig. Celina ik heb je hulp nodig. Celina leest. Celina:         Mijn hulp? Hij heeft mijn hulp nodig. Zelfs geen excuses, nee, meneer vraagt hulp. Dat moet ik op facebook zetten. Zaki heeft mijn hulp nodig! Nu leest Zaki. Zaki:             Via facebook? Waar iedereen kan meelezen? Ok, geeft niet. Het is een reactie. Ik ben nu blij met elke reactie. Ja, Celina, ik heb je hulp nodig. Ik weet niets meer van wat er gebeurd is. En ik heb je hulp nodig om het mij te herinneren. Ook Filou leest nu mee. Celina:         Natuurlijk weet je niets meer, je had teveel gedronken. Maar dat is geen excuus. Zaki:             Nee, dat is waar, dat is geen excuus. Maar ik wil weten wat er gebeurd is en hoe. Kan jij me dat zeggen? Celina:         Wat er gebeurd is? Je gaf me een elleboogstoot op mijn neus. Alles werd zwart voor mijn ogen en toen ik bijkwam stond je met dat scheerapparaat in je handen. Dat is er gebeurd! Filou leest nog steeds mee en praat tegen zichzelf. Filou:               Iedereen gelooft dat Zaki de dader is. Alles wijst in zijn richting. Alles is duidelijk. Zelfs Zaki denkt dat hij het deed. Denk ik dat? Hoop ik dat? Wou ik hem daarom zien? Wil ik mezelf bedriegen en geloven dat hij de dader is? Of zal zijn geheugen  terugkomen? Zaki:             Ik weet alleen nog dat je bij Robbe stond en dat vond ik niet leuk. Celina:         Dat is nog zacht uitgedrukt. Iedereen heeft je uitbarsting gezien. Zaki:             Ik wil je helemaal geen pijn doen. Celina:         Ik geloof dat die elleboogstoot niet expres was. Ik kon je bijna niet rechthouden en je bent met je zatte botten uit mijn handen geglipt. Zaki:             Zelfs die elleboogstoot weet ik niet meer. Het spijt me. Kleine pauze vooraleer Zaki verder typt. Zaki:             Heb jij Filou gezien? Celina:         Die is daarstraks hier geweest. Zaki:             Nee, ik bedoel toen het gebeurde. Celina:         Nee, waarom? Zaki:             Ze is hier ook geweest en ik herinnerde mij ineens dat zij naast jou stond. Filou leest nog altijd mee. Filou:            Alles gaat uitkomen. Als Zaki zich mij herinnert, komt alles uit. Ik heb Celina kaalgeschoren! Ik heb dat gedaan! Maar ik ben laf. Ik durf het niet luidop te zeggen.  Zo laf ben ik. Ik ben bang voor de waarheid. Celina:         Filou stond bij mij? Daar heeft ze niets van gezegd. Filou:            Ik wou je helpen. Je was bewusteloos en bleef liggen. Je bleef lang liggen. Bellen. Ik moest iemand bellen voor hulp. Dus ik zocht je GSM in je handtas en daar was het dan, het wapen! Ik greep het vast en begon als een waanzinnige te scheren. Dan zou hij je wel lelijk vinden. Kaal en lelijk. Kaal. Lelijk. Als een echo in mijn hoofd. Zaki:             Ik zie haar staan. Hoe meer ik erover nadenk, hoe duidelijker ik haar zie staan. Filou:            Nee Zaki, je ziet mij niet staan. Eerst moet je haar lelijk vinden. Dan moet je mij zien, maar je ziet alleen Celina. En je zegt ‘Celina, je haar is eraf!’ Je ziet mij niet. Nee. Ik laat het scheerapparaat vallen en ik loop weg. Zaki:             En ze liep weg. Celina:         Wil je het nu op Filou steken? Meen je dat nu? Zaki:             Nee, dat bedoel ik niet. Maar als zij daar was, kan zij ons misschien vertellen wat ze gezien heeft. Celina:         Nee Zaki. Filou was daar niet. Jij bent het monster dat mij heeft kaalgeschoren. Laat mij gewoon met rust. Nu reageren ook anderen op het facebookgesprek (we horen ze wel maar zien ze niet) Anderen:    Laat haar gerust!– Zatte aap! – Agressieveling! – Monster! Wanneer Filou de scheldwoorden leest die aan Zaki gericht zijn, schudt ze haar hoofd. Dan begint ze plots toch te typen. Filou:            Zaki heeft het niet gedaan. Zaki en Celina typen gelijktijdig. Zaki:             Niet? Celina:         Nee? Filou:            Ik heb het gedaan. Celina:         Jij? Waarom. Filou:            Ik wou dat je mij zag Zaki. Het was in een opwelling. Het was stom. Zo stom. Zaki zou nooit een haar op je hoofd krenken, Celina. Zie de ironie in dat spreekwoord. Ik dus wel. Mooie vriendin ben ik. Love you Zaki! Vaarwel XXX Filou neemt een mes en snijdt haar pols over. Ze valt op de grond. Celina gaat naar Zaki en neemt hem bij de hand. Samen gaan ze naar Filou en zien haar daar op de grond liggen. Donker. Enkel nog de zwaailampen van een ziekenwagen.

Chantal VDE
0 0

Piere en Meneer Van Sand

Pierre en Meneer Van Sand, lakenfabrikant Pierre woont in de café’s. Is van niets bang en ongelovig Op ‘t kasteeltje aan ‘t rekhof woonde Meneer Van Sand, industrieel. Vooral voor wie het boekje over de Magdalenaput, te Poperinge, nog niet gelezen heeft P. C. Baes, L Schotsmans, Mutsaertstraat, Antwerpen, 1857. Het is de basis van dit gesprek. A: Verre nicht van Magdalena, spraakzaam en rad van tong, Siska. B: Cafébaas, nieuwsgierige katholiek van de 19de eeuw, Meneer Van Sand. Locatie: bankje bij het kasteeltje van Schabaillies, Poperinge.   B: Mademoiselle, je komt hier vaker naar ‘t kapelletje, mag ik u iets vragen? A: Meneer Van Sand, zou er iets zijn dat ik U kan vertellen? B: Hm. ‘t Zijn de dronkaards niet die me veel gaan vertellen over hetgene dat ik jou wil vragen. A: Ba. Als ‘t zo zit. We zullen toch een keer moeten luisteren. Misschien. Meneer Van Sand. Ik zag al lang dat je van mij iets wil. We zijn familie in het zoveelste knoopsgat, maar.. Misschien weet U wel iets te vertellen over de verzwegen details in de geschiedenis van Tante Madeleine. B: Siska, Je weet dat de gehele familie van benauwdheid, dat ‘t allemaal zou kunnen waar gebeurd zijn, liefst daar over zwijgt. A: Wat zeg je? Ik ben die hele trunterie beu. B: Ze vertellen er toch al jaren van? ‘k Wiste het wel.. dat je geen doetje bent, maar de laatste tijd. Als ‘t begint te donkeren wordt er af en toe een visje gesmeten aan ‘n toog… allemaal trunten? A: De meeste van uw klanten zijn te paaien met een zuupje. En als z’er genoeg hebben dan gaan ze geen vliege meer kwaad doen.   B: … Mademoiselle Siska, ‘k heb altijd gedacht wie zal ik van mijn leven tegenkomen waar dat ik zou kunnen zonder treuzelen door vragen. Zet je een momentje op die bank onder het kapelletje midden in den achternoene Onze Vrouwtje zorgt dat serieuse parlé zal zijn… B: … Een door en door serieuze vraag. De weerwolf bestaat dat?   A: ‘k zal me toch even op ‘t bankje zetten. …. A: Als dat geen seriuse vraag is. B: ‘k heb het toch gezegd dat ik met een serieus ei zit.. Vandaag hadden ze ‘t in ‘t café over die weerwolf. De wijsheid was al uit de kan. Het schoolmeestertje van hoogste klas smeet de voetzoeker in de bende. “Piere”... mijn vader heeft nog in klas gehad. Hij was van niets benauwd. Polydore gooide kolen op ‘t vuur en breide verder: Hij spotte met de doodkeersjes, die lichtjes boven de pitten, .. Hij durfde de kaarsjes doodblazen aan ‘t kapelletje…. A: Ja, Meneer Van Sand ‘k ben geen pilaaarbijter maar je moet ook Onzen Here niet uitdagen B: Siska. ‘k Had het willen vragen aan ‘n schoolmeester, maar ie was al driemaal getracteerd en boven zijn theewater. Zou dat wel waar zijn het verhaal van uw tante Madeleine? A: Om eerlijk te zijn Meneer Van Sand het enige wat ze mij als klein meisje toen verteld hebben is dat Tante Madeleine half en half familie was aan U en aan ons twee.. B: Daarmee is mijn vraag niet opgelost… A: .. ‘k Zou liefst eerst mijn kaarske aansteken, Meneer Van Sand. Eventjes…. B: Mademoiselle, comme vous voulez. A: Ave Maria.   A: ‘k heb wel gezegd dat ik de hele trunterie beu ben, Meneer Van Sand. Maar er is een verschil tussen geloven in de weerwolf en de fabeltjes van Hans en Grietje, Onze Vrouwtje en de duivel. B: Ik wist het Siska dat is een verstandig vrouwmens… Vegerine, de heks van Lene durfde laatst nog zeggen als ze om mout kwamen van ons brouwsel: “Siska dat vrouwtje is verstandig genoeg om in onze confrerie te komen mee orakelen.” Dat meestertje van de hoogste klas is ook bang van de nachtbijeenkomsten van aan de Leene. Ze hebben er opnieuw een cirkel van paddestoelen gevonden en de lichten waren opnieuw de helft van de nacht aan. ‘t Zijn slimme wijven. Als ze hier mout komen halen. Ze weten wel waarom. De meester zei: “ Als ‘t over brouwsels gaat.. daar weten ze ‘t fijne van. Ze kennen het kruidenboek van Dodoens van voor naar achter kennen. En de enige die het ook in huis hebben zijn de zuster van Fauquemberghe aan de Overdam. Het is even zeldzaam of het zesde boek van Mozes. A: Meneer Van Sand, niet mouw vegen … bij congreganisten van de Paulientjes binnen de muren hebben ze me dat volkje afgeraden. Die drie heksen van de Lene die gaan met de duivel om.. B: Stop, Siska! A: Je spreekt over de duivel, zo zonder te verpinken. B: Och, God A: Meneer Van Sand. Stop.!   B: Hewel, wat is ‘t. A: STOP! Bij ons in de familie.. en dat heeft zeker te maken met Tante Madeleine was het gebruikelijk “Stop” te roepen bij dit schietgebed. Hier hoorde een aanroeping bij dat we binnen monds moesten opzeggen. "Och, Here, behoud ons van de duivel en zijn pomperijen…” B: Pomperijen? A: Ja, pomperijen. Durf jij aan de schoolmeester eens vragen wat dat zijn die pomperijen? B: Siska, ik ga dat zeker doen, als hij eens nuchter binnenkomt en er niet veel volk is… A: Wat dat allemaal te maken heeft met Tante Madeleine dat weet ik totnogtoe niet. ‘k Ben bijna zeker dat in dat verhaaltje past, maar.. Ik weet dat Piere ook in dat verhaal past, maar dat was een vieze vent. En och, God dat heb ik altijd verstaan als Piere’s vloek. Ze hebben me ook verteld dat die gebakken kop van aan de pottebakkerij dat dat de kop van Piere is… B: De pestekop? Piere was de onvervaarde. Hij durfde iedereen aan en ontmaskerde de valse spoken, de verklede dieven die door mensen bang te maken een overval konden plegen. Allemaal bijgeloof zei hij. A: En hoe heeft Tante Madeleine met die vieze vent te maken? B: Siska dat weet ik ook niet.   Twee weken later B: Siska. ‘k Was al zes keren aan ‘t kapelletje en ‘k zie je nu pas. A: ‘k Ben dikwijls hier geweest maar ‘r moet passen. ‘k ben benieuwd als je de schoolmeester zijn tong hebt kunnen pellen? B: Neen. A: God uit de hoge hemel. De pomperijen van de duivel blijven in de doos van pandora. Ik vraag aan Onze Lieve Vrouwtje als het wel goed is dat we het weten… B: Dat is wat ik heb gedaan. Ik heb zijn rechtstreekse vertegenwoordiger geconsulteerd. A: En?.. B: een duidelijke uitleg. ‘s duivels pomperijen, dat zijn aantrekkelijkheden en smoesjes waarmee de duivel de zielen in de hel trekt. Kortweg: bekoringen. A: Daar hebben ze het bij de congreganisten ook altijd over. B: Ja en Polydore die heeft me op weg geholpen om nog iets meer te begrijpen. Hij heeft in zijn boekerij het boekje van de Magdalenaput. A: Op de Ieperse kassei? Als we klein waren mochten bij die put niet komen. Magdalena dat is toch Madeleine aan de schreve. ‘t Is niet waar zeker. Ik dacht gewoon. Onze ouders waren bang dat we in het water zouden sukkelen. B: Siska. De zoektocht is een beetje opgelost. Het verhaaltije kan ik je helemaal vertellen. Maar mijn vraag blijft. A: Mag ik eerst vragen? Wat heeft die Magdalenaput te maken met Tante Madeleine? B: Heb je een momentje? Piere had een pact met de duivel. A: Hij liet zich vangen door de pomperijen van de duivel. Stomme Piere. Hij verkocht zijn ziel aan de duivel. B: Ja, Siska. In het verhaal werd hij zo’n voorname Heer dat hij met Magdalena van fabrikant Van Sande kon huwen. Dat staat in het boekje over meerdere blz. verteld. Het speelt zich af in Poperinge, een toeristisch merkwaardige stad, met een ongehoord veel winstgevende economische bedrijvigheid. Laken onder andere.. . En daar is graaf Vande Zande de ondernemer met de beeldige dochter Magdalena. Maar Piere is daar de knecht voor alle smerige werkjes. Het is Magdalena’s keppe niet. A: Tante Madeleine? B: Meneer Vande Zande is bekukkeld door de jonge heren en ook bij ‘t werkvolk zou er wel eens eentje opvallend vriendelijk doen. A: Omwille van het smeer likt de kat de kandeleer… B: Siska, ‘k hou van een vrouw die mensenkennis heeft Zo gaat het in die verhaaltjes, zei Polydore. Als je je ziel aan de duivel verkoopt dan mag je een wens doen en de duivel stelt zijn voorwaarden. A: En Piere die wenste… B:.. te huwen met de dochter van de fabriek waar hij werkte. A: Wat was de voorwaarde? B: Piere mocht alles, maar de naam "God" mocht niet meer over zijn lippen komen. En.. in zijn blijdschap op zijn huwelijksreis zittend op de “carosse” op de weg van Poperinge naar Ieper, volop in trance zei hij kei-gelukkig “och, God..” A: Ons Heere, behoud mij van de duivel en zijn pomperijen.   B: Als de laatste blz. ontbreken of als de schrijver nooit beschreven heeft wat er van Magdalena geworden is heb ik in het verhaal van Polydores boekje niet kunnen achterhalen. De wijze les uit Polydore’s boekje is duidelijk het te goed hebben omdat je je ziel aan de duivel hebt verkocht is in de carosseput verzuipen. ... A: Meneer Van Sand. Jij wilde me iets vragen. En je geeft me een antwoord op een hele boel vragen die me allang bezig houden. Wat was nu jouw vraag? B: Nu we on ziele uitverteld hebben is het voor mij gemakkelijker om de vraag te stellen. Ik begon met de weerwolf. We eindigen met je ziel verkopen aan de duivel. Kan dat? Die duivel bestaat die? Aan de schoolmeester moet ik het niet vragen? Aan de pastoor ook niet? Aan die heksen moet ik het ook niet vragen, want daar zegt men van dat ze een zalfje krijgen van de duivel. Ze wrijven zich daarmee in om door de lucht te vliegen. Waarom wou ik dat nu aan jouw vragen? A: Voor mij is het niet gemakkelijker geworden om erop te antwoorden. Tante Madeleine en “och, God” doen me al lang bidden om me te behoeden van de duivel. Maar ik heb me er niet echt van aan getrokken. Nu stel je me een vraag waarop ik moet zeggen dat mijn voorouders wel geloofden dat de duivel bestaat. En ik durf niet meer zeggen dat hij niet bestaat. B: Als café baas Van Sand weet ik dat ik liever heb dat mijn bezoekers hun engel bewaarder laten spreken dan het duiveltje op de andere schouder. Is dat dan alleen een devoot fabeltje. Waar houdt die santeboetiek op. ‘t Is geloven. Dat is misschien wel de keuze tussen kiezen voor ieder eens geluk of kiezen om voor je eigen geluk alleen. A: ‘k Zal nog een kaarsje branden. B: Saskia. Eerlijk maar ik denk toch op Tante Madeleine. En vooral behoed u voor ‘s duivels pomperijen dat je in de “carossepit” niet beland. A: Meneer Van Sand. Sprookjes zijn toch soms wel leerzaam. B: Dat was genoeg voor vandaag. Wie weet komt er nog een vertelsel waar iets uit te halen valt.              

Henricus
9 0

AMERIKA, DAT IS VER

  Mathilde (A), een dame van vrij hoge leeftijd (80) zit op een bankje. Een jonge vrouw (Laura) (B) met kindje komt aangewandeld. De dame kijkt naar het kindje in de kinderwagen. A            Maar toch, wat een schoon kindje! Hoe oud is ze? B            Dank u! Ze is net 3 maand geworden! A            En hoe heet ze? B            Jeanne, naar mijn grootmoeder! A            Dat is schoon! Uw grootmoeder zal fier zijn op haar achterkleinkind! B            Dat zou ze zeker geweest zijn maar ze is een maand voor Jeanne haar geboorte overleden. A            Oh sorry…Toch niet aan… B            Ze zeggen dat het Corona was, het is heel snel gegaan… ik …snikt A            Maar kindje toch, Het zijn al zo’n moeilijke tijden en als je dan nog iemand verliest… B            Ik heb geen afscheid mogen nemen! Ik was zwanger, het risico was te groot zeiden ze…Voor Corona ging ik minstens één keer per week naar haar. Op woensdagmiddag, dan maakte ze altijd mijn lievelingsslaatje. We aten samen en we babbelden tot een eind in de namiddag. A            Daar zal ze zeker erg van genoten hebben! Dat zijn schoon herinneringen, die kunnen ze u niet afpakken! B            Neen, dat is waar. Is het goed dat ik me even bij u zet A            Dat is zeker dat! Ik babbel ook graag! B            Ge doet me op de één of andere manier aan haar denken! Hebt gij ook kinderen? A            Ik heb één zoon maar die is op zijn 45° gestorven aan een hersentumor… B            Dat is verschrikkelijk! A            Ja, ik kan niet zeggen dat dat niet waar is…Mijne zoon, dat was mijn alles, zo een schone vent en zo lief voor zijn moeder! B            Een kind zou niet mogen sterven voor de ouders! Dat is gewoon tegen de natuur! Ik vind het heel erg voor u! Hebt ge nog contact met uw schoondochter? A            In ’t begin was er nog een warm contact met mijn schoondochter, we konden bij elkaar terecht met ons verdriet. Maar gaande weg pakte zij de draad terug op, ze kreeg een nieuwe relatie en alhoewel dat ik haar dat van harte gunde, ik heb haar dat ook dikwijls gezegd: Ge zijt nog jong, ge moogt niet alleen blijven…Toch voelde ze zich precies schuldig tegenover mij en het contact is stilaan uitgedoofd. Dat was alsof mijne zoon voor den tweede keer doodging… B            En had ge dan niemand meer om dat verdriet mee te delen? Uwe man? A            Mijne man lijdt aan jong dementie, het was al bezig als onze Robert stierf en zijn dood heeft er geen goed aan gedaan. Ik heb lang zelf voor hem kunnen zorgen maar een paar jaar geleden werd de zorg zo zwaar dat ik hem heb moeten laten opnemen… met heel veel spijt in mijn hart, want, ook al kent hij mij al lang niet meer, ik voel nog altijd dat hij mij graag ziet en ik hem. Ik ga alle dagen op bezoek, ook al maakt het voor hem geen verschil, het doet mij goed om er op die manier toch nog voor hem te zijn… B            Amaai mevrouwtje, dat is heavy allemaal… A            Zeg maar Mathilde! Ach ’t lijkt nu precies of heel mijn leven is een tranendal geweest en dat is niet zo hoor! Ik heb een schoon jeugd gehad, buiten den oorlog dan maar daar weet ik niet veel meer van. Ik kom uit een kroostrijk gezin, we waren met 8 kinderen thuis. Ik was de jongste, een achterkomerke! B            Het kakkernestje zoals ze zeggen!  Verwend door al uw broers en zussen! A            Ja echt, ik had meer dan één moederke! En mijn broers verdedigden mij met hun leven! B            Ik heb maar één broer en dat was tot enkele jaren geleden een grote pestkop! Maar nu komen we goed overeen! Nu we elk ons eigen leven hebben…hij is peter van ons Jeanneke! A            Het nadeel van de jongste te zijn is wel dat ge ze één voor één ziet gaan…Ik was ook maar 30 als mijn moeder en vader al dood waren…Ze waren dan ook al tegen de 50 als ze mij kregen… B            Dat is spijtig natuurlijk…als ik zie wat mijn moeder nu nog allemaal voor mij doet en voor ons Jeanneke…Trouwens, had uw zoon geen kinderen? A            Jaja toch wel, ene zoon! Thomas heet hij, slimme gast, heeft voor advocaat gestudeerd! B            En ziet ge die vaak? A            Zag… B            Dat meent ge niet, die is toch ook niet… A            Neenneen! Gelukkig maar! Hij is getrouwd met een heel lief vrouwtje en ze hebben sinds kort een zoontje, ja ik doe in jongens, ons Jackske! B            Waarom zegt ge dan ‘zag’? A            Omdat ze, vlak voordat ze zwanger was, naar Amerika verhuisd zijn! B            Oei, da’s ver… A            Da’s heel ver! Toen hij het kwam zeggen heb ik hem proficiat gewenst…het was, hoe zei hij het: An offer you can’t defjoes, oma! B            Refuse! Een aanbod dat hij niet kon weigeren! A            Zoiets ja, hoe gaat dat, ge zijt jong en ge wilt wat hé… avontuur…ik begrijp dat wel… maar als hij weg was heb ik me een oog uitgebleit! Mijne kleinzoon, mijn enige lichtpuntje! Naar de andere kant van de wereld! B            Ocharme! Als het mocht, zou ik u eens goed vastpakken! A            Dat zou deugd doen! Het is al lang geleden dat iemand mij heeft vastgepakt! B            En hebt ge veel contact met uw kleinzoon? A            Hij heeft voor hij vertrok voor mij een smartphone gekocht! En een internet abonnement! B            En kunt ge er goed mee overweg? A            Belange niet! Ik moet altijd de hulp van een neefje of nichtje inroepen om mij te helpen als ik wil bellen naar Amerika. En als hij belt dan krijg ik dat spel niet opgepakt! Sleuren zijn het! B            Het is niet hetzelfde als in ’t echt maar toch leuk dat ge ze regelmatig kunt zien hé! A            Natuurlijk wel! En ze stellen het daar goed! B            Waar is het ergens in Amerika? A            In Los Angeles! Altijd goed weer, ze wonen ook vlak bij de oceaan! Ze sturen veel foto’s, dat vind ik heel plezant! B            Zullen we eens een selfie van ons 2 nemen, hier op dat bankje? A            Een wat? B            Gewoon, een  foto die ik zelf maak, van ons 2! Kom een beetje dichter! A            Lachen heeft niet veel zin met dat masker hé… B            Lach toch maar, ge ziet dat aan uw ogen!           Zo, we staan er op! Precies Oma en kleindochter! Geef me uw telefoonnummer, dan zal ik de foto doorsturen! A            Oei kindje, die weet ik niet van buiten hoor! Wacht, ik heb hem hier in mijn agenda staan. 0485269547 Bliep B            Voilà, hij staat op uwe What’s app! Ge kunt direct mijn nummer ook opslaan, ge weet nooit dat ge me eens nodig hebt… A            Een nummer opslaan…hoe moet ge dat doen? B            Mag ik? A            Ja, graag! Maar ik ga hem voor alle zekerheid ook opschrijven in mijn agenda! Zeg eens… B            0496235689 A            en uw naam? God ja, ik zit hier maar over mezelf te jengelen en ik heb uw naam niet eens gevraagd! B            Laura! A            Dat is een schone naam, voor een schoon meiske! B            Zijn dat fotootjes in uw agenda? A            Ja! Lisa, het vrouwtje van onze Thomas maakt elk jaar voor mij zo een foto agenda. Wilt ge eens kijken? B            Ja graag! A            Dat is Thomas en Lisa, schoon koppeltje hé! Die waren al samen als ze nog maar 16 waren! En dat is onze kleine Jack! B            Maar toch, zo een tof ventje! Wanneer is hij geboren? A            22 april! Toen ze me dat zeiden aan de telefoon, dat er een achterkleinkindje op komst was, heb ik gebleit, tegelijk van blijdschap maar ook van verdriet! B            Dat begrijp ik! Ge wilt daar graag bijzijn hé, dat buikje zien groeien, dat kindje vastpakken… A            Ach meiske, het had allemaal zo schoon kunnen zijn… B            Hebt ge er nog niet aan gedacht om eens naar daar te gaan? A            Hoe graag ik dat ook zou doen, dat is onmogelijk…ik kan George, mijne man, hier niet voor een maand of zelfs nog geen week, achterlaten! En zo alleen naar Amerika vliegen, dat durf ik precies toch niet. B            En wanneer komen zij terug? A            Normaal gesproken was ze hier komen bevallen! Maar met die Corona konden ze daar niet weg… B            Ja, Corona…het zet alles op zijn kop hé! Maar ik geloof dat het nu wel aan het beteren is! Binnenkort zullen ze wel eens op bezoek kunnen komen! A            Dat hoop ik… Zeg maar, hebt gij geen zin om eens bij mij te komen eten, op een woensdagmiddag? Ik heb feitelijk niemand in mijn bubbel. B            Eu, ja denk ik, dat zou wel fijn zijn! A            Ik kan heel goed slaatjes maken!           

Suzette
22 0

Hoe gaat het met Lucy

Hoe gaat het met Lucy?  Twee vrienden zitten samen voor een picknick.   Gert. Lang geleden dat we dit nog gedaan hebben, hé! Karl. Ja, maanden.  Gert. Kijk, ik zet de zelfgemaakte tonijnsla, boerenworst, rauwkost en stokbrood hier tussen                  ons.   Karl. Ziet er lekker uit. Een glaasje bubbels?  Gert. Hmmm, dat smaakt, zelfs in een plastiek bekertje. Bij je favoriete wijnhandel gaan halen? Karl. Ja ja, je kent me hé, kwaliteit voor kwantiteit. Gert en Karl. Hhahhaahahha (met een dubbelzinnige ondertoon, denk aan ‘hoe vettiger hoe prettiger.) Gert. Mag ik de fles even terug? Dan draai ik er wat aluminiumfolie rond, zo blijft die fris. Karl. Heerlijke tonijnsla. Hmmmm en dat stokbrood, kraakvers. Je hebt je uitgesloofd, hé! Gert. Hmmja. Karl. Dank je. (Korte stilte) Karl. Hmm, smak, hmmm (Korte stilte) Gert. Mogen we hier wel alcohol drinken? Karl. Pffff, tja. Gert. Laat ons drinken op kwaliteit en kwantiteit! Karl en Gert. Cheers!  Gert. Zeg eens Karl, heb jij nog wat gehoord van Lucy?  Karl. Lucy? Ik heb haar al een tijd niet meer gehoord. Jij? Gert. Dat is maanden geleden! Karl. Ik heb ook geen bericht meer zien passeren van haar op sociale media. Gert. Vreemd, normaal gezien post zij wel zeker elke dag iets. Karl. Ook in de WhatsApp groep is het even geleden. Niet? Gert. Karl! Kom met je hoofd iets dichter dan maak ik een selfie van ons en gooi ik die in de groep. Karl. Strak plan. Ligt mijn haar goed? Gert. Ik doe er een filtertje over, en nee Karl, je gaat ze nu niet eindeloos bestuderen.  Karl. Alsof ik zo ijdel ben. Gert. Ach, zolang je bij mij maar niet te veel met jezelf te koop loopt. Karl. Toch blijft het vreemd dat we haar niet meer gehoord hebben. Gert. Voor zo een babbelkous is dat inderdaad niet normaal! (Korte stilte) Gert. Gaan we wandelen? Karl. Goed. Zet je mondmasker op! Gert. Ja ja (beteuterd). Zag je die jogger?  Karl. Ja hoor, zag jouw kijken! Echt niet mijn type! Karl. Laat ons onze beentjes strekken.  

filip sebreghts
9 0

Merci duifje.

Bankje in het park.   Merci duifje.                nine van haute   Geluid: We horen een doffe klop. Stem 1:         Aaauuw!  (Gekreun en gekerm) Wat is me dat? Stem 2:         Wat is ’t  makker, pijn gedaan? Stem 1:         ‘ t Zal nog niet. ’ t Zat eraan te komen, maar zo erg had ik het niet verwacht. Stem 2:         Is me ook overkomen, maar ik kwam gelukkig van level 1. Ik lig hier al een tijdje. Stem 1:         Ik van level 5, en dat is een stuk hoger. Stem 2:         Dat scheelt in de vaart. En het neerkomen, hier op de bank, was voor mij ook milder, vier verdiepingen verschil. Stem 1:         De bladeren hadden ons ingefluisterd dat de landing zou meevallen, toch? Stem 2:         Ja, ge ziet wel. Stem 1:         Stom dat die van de gemeente deze bank juist onder onze boom hebben geplaatst. Stem 2:         (denigrerend) De mannekes van de gemeente hé. Stem 1:         En wat nu? Stem 2:         Weet ik veel, afwachten. Stem 1:         Ik hoop dat ik niet onder de billen van die dikke madam terecht kom. Stem 2:         Dikke madam? Welke dikke madam? Stem 1:         Wel die madam die hier op deze bank altijd haar ijsje komt opsmullen. Stem 2:         Ah, de die, die met dat klein hondje. Stem 1:         Ja, ik zou niet verbrijzeld willen worden. Stem 2:         Uw bolster zit er nog aan. Zet uw stekels uit. Die madam springt wel recht als ge in haar billen prikt. Stem 1:         Hopelijk. Stem 2:         Ik sta er slechter voor. Ik lig hier in mijne pure. Stem 1:         Kans dat ge op de grond rolt tijdens een windvlaag. Stem 2:         Ik denk niet dat ik dan zal wegrollen. Stem 1:         Waarom niet? Stem 2:         Eerlijk gezegd, ik had veel geluk toen ik landde. Het was super zacht. Stem 1:         Oh ja? Stem 2:         Ik ben terecht gekomen in een serieus duivenkakje. En ik plak vast. Stem 1:         Beikes, gelukkig dat ge geen neus hebt. Stem 2:         Voor vandaag moeten we ons geen zorgen maken, het gaat heel de dag miezeren, dus geen madam die een ijsje komt eten. Stem 1:         Over dat klein hondje gesproken, is me dat een nijdig ding. Stem 2:         Nijdig? Stem 1:         Ge moest eens horen hoe hij keft. En die tanden, ze zijn scherper dan mijn stekels. Ik mag er gewoon niet aan denken. Stem 2:         Keffers eten geen wilde kastanjes. Stem 1:         Nee? Stem 2:         Nee, natuurlijk niet, wij zijn niet eetbaar voor honden. Honden eten niets dat ongezond voor hen is. Stem 1:         Hoe weet gij dat allemaal? Stem 2:         Voordeel van level 1, al die gesprekken op deze bank…, ik kon ze allemaal horen. Stem 1:         Gij hebt een boeiend leven gehad. Veel wijsheid vergaard. Stem 2:         Gij niet? Stem 1:         Bwa, ik wist niet beter. Ik had een heel mooi uitzicht daar boven in de kruin. Ik genoot van het gezang van de vogels en zag hoe de eekhoorns van boom tot boom vlogen. Ik amuseerde me wel. Stem 2:         Had inderdaad ook zijn charmes. Stem 1:         Ik was toch liever op Pachamama terecht gekomen. Stem 2:         Op moeder aarde bedoelt ge? Stem 1:         Ja, dan had ik mijn werk kunnen afmaken. Stem 2:         U voortplanten? Stem 1:         Ja, dat is toch het uiteindelijke doel van elke vrucht.(dromend) Ik wil een kolossale mooie wilde kastanjeboom worden. Een boom waar iedereen naar opkijkt, een die wel honderd jaar oud wordt. Stel je voor. Stem 2:         De kans is klein. Stem 1:         We mogen toch dromen, toch? Stem 2:         Natuurlijk, maar we moeten eerlijk zijn. Ons lot wordt bepaald door zoveel andere dingen. Stem 1:         Welke andere dingen? Stem 2:         We worden misschien opgekeerd, samen  met de bladeren en belanden dan in het karretje van de groendienst.     Stem 1:         Ik wil er niet aan denken. Stem 2:         Ik ook niet, maar ik ben realist. Gij zijt een dromer. Stem 1:         Ge maakt me nerveus. (stilte) Zwijg eens even, wat hoor ik daar? (geluid: we horen in de verte schoolkinderen aankomen) Stem 2:         Kinderen, het zijn kinderen. Kijk ze komen naar hier. Stem 1:         Schoolkinderen, ze hebben allemaal een plastiekzakje bij. Dat ziet er niet goed uit. Stem 2:         Inderdaad, dat belooft. Ze rapen van alles op… bladeren, eikels, beukennootjes. Stem 1:         De juf geeft commentaar. Stem 2:         (bang)  Denkt  gij dat…wij…??? Stem 1:         Ik weet niet. Ik ben bang. Ik wil niet in zo’ n zak verdwijnen. Stem 2:         Ik ook niet. Stem 1:         Ze komen op ons af.(geluid: kinderen komen dichter) (bang) Oei, dat meisje daar, ze komt naar mij. Ik denk dat het ermee gedaan is. Stem 2:         Houd u taai makker. ’ t Was fijn u hier, op deze bank, te ontmoeten. Stem 1:         Oei, Oeijejoei. (geluid: We horen een plastiekzakje ritselen) (schreeuwt bang) Nee, niet doen, ik wil niet. (stem sterft uit, de kastanje valt in de zak) Ik…nee, nee!!!…  Stem 2:        (berustend) Vaarwel makker. En nu is ’ t aan mij zeker. (lange stilte) (geluid: kinderen stappen weer verder) Oef, ik ben er aan ontsnapt. Merci duifje, goed gedaan…, kinderen hebben gelukkig wel een neusje.   Einde   PS: (geluid schoolkinderen kan je o.a. vinden op YouTube)  

nine van haute
2 0

Die ene

Hoi! ik ben… Ach, ik ga je niet eens vertellen hoe ik heet. Want we weten allemaal wat er gaat gebeuren zodra ik dat heb gedaan. Jullie glimlachen vriendelijk en knikken een keer jullie hoofd. Vervolgens doe ik mijn zegje, jullie geven mij een applaus. Daarna glimlach ik, op mijn beurt, vriendelijk en knik een keer mijn hoofd. Tot slot loop ik hier weg en zijn jullie allemaal vergeten wie ik ben. Dan praten jullie straks na en hebben jullie het over die ene vrouw. Hoe heette ze nou toch, het ligt op het puntje van mijn tong. Maar dat ligt het niet, Truus, en je weet het. Je probeert gewoon net te doen alsof je kortetermijngeheugen nog net zo goed is als 10 jaar geleden, ondanks wat de dokters zeggen. Dus ik ga het jullie makkelijk maken. Ik ben die vrouw met dat korte haar. Ik ben die vrouw met de rode lippen, omdat haar lippen anders blauw zijn van de kou. Ik ben die vrouw die dikke klodders mascara op haar wimpers heeft gesodemieterd, omdat ze de mascara van haar moeder moest lenen. Omdat haar eigen make-up al 3 jaar op is en ze al 3 jaar lang te lui is om naar de winkel te gaan. Ik ben die vrouw, die vanmorgen dacht; wat zou ik eens gaan aantrekken? En het enige wat er in haar briljantje, modebewuste hoofd opkwam was een witte blouse met bretels. Want blijkbaar heeft die vrouw niet de innerlijke prinses in haarzelf gevonden maar de werkende man uit 1950. Ik ben… Ik ben… Ik ben…. Niemand... En iemand. Een van de miljarden. Dus ik ga jullie de moeite besparen. Klap in je handen, glimlach vriendelijk en knik een keer met je hoofd. Dan doe ik dat ook.    

Anne Bouma
24 0

Hedde tal gehoord?

Patje zit aan den toog van café ‘De Pelikaan’ en is in gesprek met Debby de cafébazin. P.:  ‘Hedde tal gehoord?’ D.:  ‘Wa?’ P.: ‘Verleden dinsdag zat ik bij Simonneke op café. Ineens stormt daar een grote rat de frituur van dikke Guy langs achter buiten recht het café binnen. Da was daar een gekweek en een gedoe. Een geroep en een getier. Simmoneke die wier zot. De Laenen zat er me nen borstel achteraan.’ D.: ‘En? Speelde dieje het kleer?’ P.: ‘Neen, tuurlijk nie. Ge meugt gerust zen. Aloïs begon al lelijk te doen. Die zijn keers was bijna uit. Tripel van Westmalle die kunnen daar nie tegen.’ D.: ‘Zuiver voor de commerce. Ik weet ikke  ook wel da’s in café ‘De Volksvriend” worden opgedaan. Zuiver voor de commerce.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Da’s iet aarig ze, een rat. Goe zat allemaal. De Laenen is van z’n kruk gevallen. Da was t’een en t’ander. Gusje zat Simonneke te plagen. Die zei “Aa gezaag zal sebiet wel gedaan zijn zeker?” D.: ‘Groot gelijk. Simonneke hee meestal groot gelijk.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Goei bazin!’ D.: ‘Vleeje week hee die nog gebeld. Het vat was af. Ze vroeg of we konnen ruilen. Nen de Koninck veur nen Golding Campina. Ik zei nog: “Rolt er nie mee of ge ga wa voorhebben, hé.” Dieje loempe van de vakbond van z’n kloten maken. Veul te zwaar. P.: ‘Allez! Op ne werkdag lopen ze al met een vat van teen café naar tander, oep ne werkdag. Den dag van heden mag da dallemaal zeker?’ P.: ‘Hedde tal gehoord?’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘De Léon is bekan me visbak enal de vort ingeduikelt. Voorover, recht erin, bekan.’ D.: ‘Da maakte mij nie wijs.’ P.: ‘Dieje kan nie vissen met den haak. Nen dikke meerval, genne snoek. Verkeerd aas. Hoe loemp kunde na zen?’ D.: ‘Tja, dieje kan nie vissen.’ P.: ‘De miserie van een ander, daar zen we nie mee gediend.’ P.: ‘Iet anders.’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘Café ‘Arizona’ was gisteren om drei uur nog open. Dikke corona-boet.’ D.: ‘Echt?’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Hedde tal gehoord?’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘Karel hee nen nieve caravan. As Linda het kraantje in da keukentje openzette begon toilet te loepen. Da darmpke zat verkeerd. Iet later stond de schuif onder de poempbak, met bestek, ge wet wel, helemaal vol water. Linda vloeken. Vloeken da die dee zei Karel. Hij heet er al veel zever meegehad. Karel moet na wel naar de keuring want dieje nieve weegt meer dan zeuven honderd kilogram. Karel en Linda hemme chance gehad da ze in Hühnerscheid genne regen hemme gehad. Da’s Luxemburg nie ver van Bastogne. Ullie Kelly had greppeltjes gegraven. Hoe loemp kunde na zen? Veurige keer hadden ze regenweer. Niks dan modder. Klote weer en problemen met gasvuur. Een steekvlam van zeker drei meter.’ D.: ‘Allez.’ P.: ‘Da darmpke zat verkeerd. Bekan heel de voortent weg. Da’s nylon hé, da zeil. Karel had nog nooit zoveul sigaretten meegebracht. Die camions konnen allemaal aan de kant. Met ne caravan konde gewoon door. Karel zei wel dat de Opel Zafira wa aant verslijten is. Linda zei dat geld op is.’ D.: ‘Allez.’ P.: ‘ Ge meugt gerust zen.’ D.: ‘Ik hem horen zeggen dat die van de Flor tegen haar kippen prat?’ P.: ‘Och, serieus.’ D.: ‘Die is zo zot as een mus.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen.’  

Hubert Grimmelt
7 1